ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0688 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010/001

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0688
Datum uitspraak: 09-11-2010
Datum publicatie: 22-11-2010
Zaaknummer(s): C2010/001
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts partijdigheid en spitst het toe op getuigenverklaringen die kennelijk zijn ingebracht in een civiele procedure. Het RTG verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht op basis van “ne bis in idem”. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing en wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2010/001 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mevr.mr. A.H.M. de Jonge, als jurist verbonden                                                 aan SRK rechtsbijstand te Zoetermeer,

tegen

                                               C., bedrijfsarts, wonende en werkende te B., verweerder in                                                   beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 28 augustus 2009 bij het Regionaal     Tuchtcollege te Amsterdam tegen bedrijfsarts C. - hierna te         noemen de arts - een    klacht ingediend. Bij beslissing van 3 november 2009, onder nummer 09/275heeft dat           College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing     tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep      ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 21 september 2010, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn       gemachtigde mevrouw mr. A.H.M. de Jonge voornoemd. De arts is niet verschenen.

            Mr. A.H.M. de Jonge heeft de zaak bepleit aan de hand van een pleitnota die zij aan   het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “Het college overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager als volgt:

De klacht betreft een gesprek in het kader van een arbeidsconflict en oververmoeidheidklachten tijdens het spreekuur met verweerder op 25 april 2007 dat klager naar aanleiding van een ziekmelding had; tijdens en na dat gesprek zou verweerder klager onheus hebben behandeld, hem ten onrechte beter hebben gemeld en de werkgever op een voor klager onnodig belastende manier hebben geïnformeerd.

Klager heeft ook in 2007 over het handelen van verweerder bij en na dit gesprek een klacht bij het college ingediend, geregistreerd onder nummer 07/144. Deze klacht is bij beslissing van 13 november 2007 zonder nader onderzoek afgewezen als kennelijk ongegrond.

De beslissing is op 21 juli 2009 door het Centraal Tuchtcollege bevestigd.

Uit de stukken blijkt dat de thans door klager ingediende klacht in de kern gelijk is aan de klacht in de eerdere zaak, waar­in on­herroe­pe­lijk is beslist. In­gevol­ge arti­kel 51 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan hij dan ook niet in zijn klacht worden ontvangen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven  staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure

            4.1 Met zijn beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal   Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd   komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing, tot       ontvankelijk verklaring in de klacht en tot gegrondverklaring van de klacht met           oplegging van een passende maatregel.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd met de (impliciete)     conclusie tot verwerping van het beroep.

            Beoordeling.

            4.3 In de eerdere klachtzaak (nr. 07/144) was -voor zover van belang- onderwerp van de klacht dat de arts over het gedrag van klager een brief naar de werkgever had gestuurd. In die zaak heeft klager pas in hoger beroep nog gewezen op twee, door hem overgelegde, schriftelijke getuigenverklaringen, van de arts en van zijn secretaresse, die over het gedrag van klager aan de werkgever waren gezonden en kennelijk waren ingebracht in een procedure voor de gewone rechter. Aangezien het hier ging om nieuwe feiten waarop een zelfstandige klacht zou kunnen worden gebaseerd, heeft het Centraal Tuchtcollege zich daarover in zijn beslissing niet uitgelaten en deze in de beoordeling van het hoger beroep niet betrokken. De klacht, zoals deze in eerste aanleg en in hoger beroep voorlag, in volle omvang opnieuw beoordelend, is het Centraal Tuchtcollege (met een hier niet ter zake doende aanpassing) tot een bevestiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege gekomen. Het Regionaal Tuchtcollege kan daarom in de onderhavige klachtzaak niet worden gevolgd in zijn oordeel dat de thans ingediende klacht in de kern gelijk is aan de klacht in de eerdere zaak, voor zover dit oordeel zich uitstrekt tot het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op genoemde twee getuigenverklaringen. Het betreft hier nieuwe handelingen waaromtrent ten aanzien van klager nog geen onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Van “ne bis in idem” is geen sprake (artikel 51 van de Wet BIG). Dit impliceert dat het Regionaal Tuchtcollege klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht en (dan) ook ten onrechte niet is toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van dit klachtonderdeel. Derhalve kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.

            Het Centraal Tuchtcollege acht, mede gelet op hetgeen partijen met betrekking tot genoemd klachtonderdeel over en weer naar        voren hebben gebracht, termen aanwezig de zaak terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam opdat dit   klachtonderdeel alsnog inhoudelijk zal worden behandeld. 

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

                                               wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege te                                                 Amsterdam.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. L.F. Gerretsen-Visser en P.J. Wurzer, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

mr.drs. M.J Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.