ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0681 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/133

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0681
Datum uitspraak: 09-11-2010
Datum publicatie: 22-11-2010
Zaaknummer(s): C2009/133
Onderwerp:
  • Geen of onvoldoende zorg
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Verwijt houdt in dat de verpleegkundige klaagster na curettage, hoewel een arts had gezegd nog langs te komen, zonder dat klaagster door een arts is gezien, zonder instructies en zonder controle afspraak naar huis heeft laten gaan. Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Het verpleegkundig handelen wordt correct geacht, er is door de verpleegkundige geverifieerd of klaagster inderdaad van de gynaecoloog naar huis mocht en aannemelijk wordt geacht dat er de nodige instructies zijn gegeven en een controle afspraak is gemaakt, nu die afspraak op een later moment op eigen verzoek door klaagster is afgezegd. Het niet invullen van een checklist bij ontslag acht het Centraal Tuchtcollege niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu de betreffende checklist gewoonlijk niet op de afdeling waar klaagster lag werd gebruikt.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/133 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verpleegkundige, wonende te D., verweerster in hoger                                                      beroep en in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van mr.                                                S. Colsen, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

            A. en E. - hierna samen klagers - hebben op 11 september 2008 bij het Regionaal      Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht        ingediend. Bij   beslissing van 21 april 2009, onder nummer VP2008/07, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en deze afgewezen.

            A. - verder klaagster -  is van die beslissing tijdig in      hoger beroep gekomen. De      verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 2 september 2010, waar de verpleegkundige, bijgestaan door

            mr. S. Colsen, is verschenen. Klaagster is niet verschenen. E. heeft bij brief van

            11 augustus 2010 aan het Centraal Tuchtcollege meegedeeld dat klaagster niet ter       terechtzitting aanwezig zal zijn. Mr. Colsen heeft het beroep toegelicht aan de hand     van pleitaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

2.         Vaststaande feiten

            Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

Klaagster is op 9 december 2006 bevallen van een tweeling. Het eerste kind is via een vaginale bevalling gezond ter wereld gekomen. Het tweede kind is ter wereld gekomen via een spoedsectio en is overleden. Klagers hebben de bevalling ervaren als een horrorbevalling. Op 9 februari 2007 is klaagster tijdens haar menstruatieperiode zodanig gaan vloeien dat klagers zich zorgen maakten en contact met de huisartsenpost bij het ziekenhuis hebben opgenomen. Hun komst werd aanvankelijk niet nodig geacht, maar vanwege het vele bloedverlies hebben klagers besloten toch naar het ziekenhuis te komen en hebben dat kenbaar gemaakt. Klaagster heeft nog dezelfde morgen een zuigcurettage ondergaan onder algehele anesthesie.

Deze curettage is ongecompliceerd verlopen. De gynaecoloog die de curettage had verricht, heeft klaagster nog gezien op de recovery en heeft bij de overdracht aan de afdeling aangegeven dat er geen bezwaar was tegen een dagopname gezien het ongecompliceerd verloop en een normaal Hb-gehalte.

Klaagster is om 13.00 uur op de afdeling teruggekeerd.

Klagers verwachtten dat de gynaecoloog nog langs zou komen voor controle evenals zijn collega bij wie klaagster onder behandeling was. Van verweerster die toen werkzaam was op de behandelafdeling en verantwoordelijk voor de verpleging en begeleiding van klaagster, vernamen zij dat klaagster naar huis kon nadat zij had geplast. Daar bleef zij bij. Klaagster is vervolgens met klager naar huis gegaan nadat zij had geplast.

Verweerster heeft in het observatierapport van 9 februari 2007 de gegevens van de PARSAP-score genoteerd maar heeft de in hetzelfde formulier opgenomen "checklist m.b.t. ontslag" niet ingevuld.

3.         De klacht

            De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Beide gynaecologen die klaagster op de ochtend van 9 februari 2007 heeft gezien en gesproken hebben haar meegedeeld dat zij haar later op de dag nog zouden opzoeken om te kijken of zij de volgende ochtend -en misschien nog

's avonds- naar huis mocht.

Aan verweerster wordt verweten dat zij, ondanks de belofte om langs te komen van deze beide artsen, klaagster een klein halfuurtje na aankomst op de afdeling heeft aangegeven dat ze kon vertrekken, zonder dat deze een arts had gezien of gesproken. En zonder leefregels voor thuis mee te geven - zoals een week geen inspanning mogen verrichten - en zonder afspraak voor nacontrole c.q. zonder ontslagpapieren.

            Na het plassen heeft klaagster verweerster niet meer gezien. Zij heeft toen haar spullen gepakt en is naar huis gegaan, zonder te weten wat de indicatie voor de ingreep was.    

4.         Het verweer

            Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Verweerster had op 9 februari 2007 een dagdienst en was verantwoordelijk voor de kamer waar klaagster was opgenomen nadat zij uit de recovery was ontslagen.

Zij was op 9 december 2006 als verpleegkundige werkzaam geweest op de verloskamer waar klaagster werd opgenomen en was aanwezig bij de bevalling. Zij heeft zich er op 9 februari 2007 van vergewist dat klaagster er geen moeite mee had dat zij haar die dag zou verplegen.

Na de curettage is klaagster op de recovery gezien door de gynaecoloog die de ingreep had verricht, F.. Die gaf bij de overdracht aan de afdeling aan dat er gezien de ongecompliceerde ingreep en het normale Hb-gehalte geen bezwaar was tegen dagopname. Klaagster zou dan zoals gebruikelijk dezelfde dag weer naar huis mogen. Zijn collega-gynaecoloog G. zou de nacontrole doen en deze was door F. na de operatie al op de hoogte gebracht van de resultaten van de ingreep. Toen is ook gesproken over ontslag dezelfde dag.

G. heeft met een collega van verweerster, die klaagster van de recovery haalde, besproken dat klaagster dezelfde dag naar huis mocht als de controles goed zouden zijn. Dit is aan verweerster overgebracht.

Verweerster heeft volgens het protocol "Curettage" klaagster gecontroleerd op pols/tensie en vloeien.

Zij moest vóór ontslag geplast hebben. Tevens zijn andere controles uitgevoerd aan de hand van de PARSAP-score en is het Hb gemeten en goed bevonden. 

Klaagster was op de afdeling niet suf, voldoende helder en kon ook zelf naar de wc. Verweerster kan zich niet meer herinneren of zij klaagster bij ontslag een afspraak heeft meegegeven dan wel heeft aangegeven dat klaagster zelf een afspraak moest maken. Controle op het gemaakt zijn van een afspraak, en indien niet, de patiënt erop wijzen dat een afspraak voor nacontrole moet worden gemaakt, is een routinehandeling en verweerster kan zich niet voorstellen dit te hebben nagelaten.

Uit de computerregistratie blijkt dat klaagster een afspraak voor nacontrole had bij G, op 1 maart 2007. Die afspraak is echter door klaagster geannuleerd op 28 februari 2007.

Voor wat de gemaakte verwijten betreft: Toen klaagster meldde dat ze had begrepen dat ze nog een nacht in het ziekenhuis moest verblijven en dat

F. nog zou langskomen, heeft verweerster daar nog navraag naar gedaan.

Haar is toen bevestigd dat klaagster naar huis mocht als alle controles goed waren, en dat is de gebruikelijke gang van zaken. Als klaagster om een arts had gevraagd, had verweerster een arts gebeld met het verzoek langs te komen.

Bij ontslag geldt: zonodig "belt men er achteraan" als er nog iets gezegd moet worden. Verweerster veronderstelde dat klaagster het fijn vond om de voor haar nare omgeving weer te verlaten en naar huis te gaan.

Het is aan de arts om de patiënt in te lichten over de oorzaak van hevig vloeien

en de noodzaak tot curettage. (desgevraagd) Het afvinken van de checklist bij ontslag wordt volgens verweerster nooit gedaan bij dagopnames.

5.         Beoordeling van de klacht

            Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

            College als volgt.

Door verweerster is inhoudelijk correct gehandeld nadat klaagster op de afdeling was aangekomen uit de recovery en aan haar zorgen was toevertrouwd.

Ze heeft de noodzakelijke controles verricht en zich ervan vergewist dat klaagster naar huis mocht nadat ze zou hebben geplast.

Op grond van de nu bekende gegevens en verklaring moet -en zal- het College ervan uitgaan dat er een controleafspraak is gemaakt voor 1 maart 2007 bij de gynaecoloog G. op wiens verzoek de curettage is verricht en die klaagsters behandelaar was en met wie F. ook contact heeft gehad nadat de curettage was verricht. Zonodig zou er "achteraan gebeld zijn" na klaagsters vertrek als er nog iets besproken, afgesproken of geregeld had moeten worden.

Onduidelijk is gebleven of klaagster voldoende is geïnstrueerd bij haar ontslag. Verweerster geeft aan van wel, maar hier wreekt zich dat de checklist bij ontslag niet is ingevuld.

Het nut van protocollen en checklists is nu juist hierin gelegen dat uit een oogpunt van kwaliteit van zorg verzekerd is dat bepaalde aspecten worden besproken/nagegaan als in zo'n stuk neergelegd.

Kennelijk is de onderhavige checklist bij verweerster buiten haar aandacht geraakt, gezien en gehoord haar reactie ter zitting op de terzake gestelde vragen. Zij heeft daarbij aangegeven te veronderstellen dat bij dagverpleging de lijst niet gebruikt wordt op de afdeling.

Dat is slordig en niet naar behoren. Elke verpleegkundige heeft hierbij een eigen, volle verantwoordelijkheid, en van de leiding van de afdeling mag daarnaast worden verlangd dat deze erop toeziet/aandringt dat zo'n checklist ook wordt gebruikt. Indien verweerster de lijst wél had ingevuld, was er geen onzekerheid geweest over hetgeen is besproken en gedaan bij klaagsters ontslag.

Voorzover de lezingen van klagers en van verweerster op enig punt tegenover elkaar zijn blijven staan, heeft het College geen aanleiding gevonden om de beslissing aan te houden voor nader onderzoek (de voor de beoordeling essentiële gegevens staan wel vast) en evenmin om aan de lezing van klagers de voorkeur te geven boven die van verweerster, of andersom.

Nu er in feite niets is misgegaan en mogelijk op de afdeling de norm terzake van invulling van de checklist niet helder was, en verweerster overigens bij haar zorg is gebleven binnen de bandbreedte van zorgvuldig verpleegkundig handelen, zal de klacht als zijnde ongegrond worden afgewezen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder            2. Vaststaande feiten zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1.      Kern van de klacht ook in beroep is dat de verpleegkundige klaagster, ondanks          toezegging van twee gynaecologen om later op de dag langs te komen om te           beoordelen of zij de volgende ochtend, misschien nog dezelfde avond, naar huis         mocht, korte tijd na aankomst op de afdeling kort durende opname heeft aangegeven dat zij kon vertrekken, zonder dat zij een arts had gezien, zonder leefregels voor thuis            mee te geven en zonder een afspraak te maken voor nacontrole.

            4.2.      De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het       beroep te verwerpen.

            4.3.      Klaagster is, na gecuretteerd te zijn, van de recovery naar de afdeling kort       durende opname gebracht, waar de verpleegkundige toen dienst had. Het Centraal           Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de      verpleegkundige behandeling van klaagster daar correct is geweest. De           verpleegkundige heeft de na de ingreep noodzakelijke controles verricht en heeft, toen           klaagster meldde dat zij nog door een arts gezien zou worden, geverifieerd of de       mededeling van haar collega verpleegkundige die klaagster naar de afdeling had             gebracht dat klaagster naar huis mocht nadat ze had geplast juist was, hetgeen zo        bleek te zijn.

            4.4.      Het Centraal Tuchtcollege acht door de verpleegkundige voldoende    aannemelijk gemaakt dat klaagster bij ontslag de gebruikelijke en nodige instructies    heeft gekregen. Het feit dat de verpleegkundige de checklist van het observatierapport         D.V.P. SNIJDEND niet volledig heeft ingevuld betekent naar het oordeel van het       Centraal Tuchtcollege nog niet dat geen/onvoldoende informatie is gegeven. Gebleken   is dat op de afdeling kort durende opname in die tijd niet het observatierapport

            D.V.P. SNIJDEND werd gebruikt maar het formulier “kort durende opname”. Het     observatierapport D.V.P. SNIJDEND werd alleen gebruikt op de afdeling          Dagverpleging.                        

            Toen klaagster na de ingreep terugkeerde op de afdeling kort durende opname zat,     anders dan gebruikelijk, het observatierapport  D.V.P. SNIJDEND in haar dossier. De      verpleegkundige heeft op dit formulier wel de PARSAP score en tensie en pols           ingevuld maar heeft nagelaten om de checklist m.b.t. het ontslag in te vullen. Nu het     een - in die tijd - niet op de afdeling gebruikt formulier betreft acht het Centraal           Tuchtcollege het begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de lijst niet       volledig is ingevuld.

            4.5.      Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege mag er van worden uitgegaan             dat er op de dag van opname een controle afspraak is gemaakt voor 1 maart 2007 bij         gynaecoloog G.. Uit een uitdraai van een computerregistratie van het ziekenhuis blijkt     dat die afspraak op 9 februari 2007 door H., met initialen H., secretaresse van de afdeling kort durende opname, is gemaakt. Volgens diezelfde computerregistratie is     die afspraak op 28 februari 2007 door of namens klaagster geannuleerd. Als reden van     de annulering is vermeld AEV hetgeen betekent:  “Afgezegd op eigen verzoek”. Dat            wijst er op dat klaagster ook bekend was met het bestaan van die afspraak.

            4.6.      Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Centraal Tuchtcollege met het             Regionaal Tuchtcollege, zij het met een enigszins andere redenering, van oordeel is          dat de klacht ongegrond is. Het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en M. Zandbergen, leden-juristen en drs D.A. Polhuis en

S.R. Doop, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.