ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0592 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/283

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0592
Datum uitspraak: 05-10-2010
Datum publicatie: 08-10-2010
Zaaknummer(s): C2009/283
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen aanwijzingen voor de door klaagster opgeworpen klachten inhoudende wreedheid, sadisme, ondermijning, lichamelijke verwaarlozing en laster. Hoger beroep van klaagster wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/283 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., huisarts wonende te B., verweerder in hoger beroep,

                                               gemachtigde: mw mr. M. Christe, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klaagster - heeft op 10 juni 2009 bij het     Regionaal Tuchtcollege te

            ’s-Gravenhage tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

            1 september 2009, onder nummer 2009 O 109, heeft dat College de klacht afgewezen.

            Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

            De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 7 september 2010, waar zijn verschenen klaagster en de huisarts     bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Christe. De advocaat van de huisarts heeft ter           terechtzitting haar pleitnotities overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

            Klaagster is patiënte in de praktijk van de arts.

            3. De klacht

            Klaagster verwijt de arts wreedheid en sadisme, behoefte aan ondermijning en   lichamelijke verwaarlozing en het actief niet behandelen met de bedoeling de patiënt   te laten lijden en sterven. Daarnaast beklaagt klaagster zich over het feit dat de arts laster over haar verspreidt aan hulpverleners en de reputatie en de goede bedoelingen             van artsen ondermijnt.

            4. Het standpunt van de arts

            De arts heeft inhoudelijk verweer gevoerd en zijn betrokkenheid bij de behandeling       van klaagster toegelicht.

            Psychiatrische expertise wees uit dat klaagster lijdt aan een chronische of           recidiverende psychose met betrekkingsideeën en achterdocht mogelijk in het kader     van een bipolaire stoornis of schizofrene affectieve stoornis. Volgens de arts is dit een    mogelijke verklaring van de broze verhouding die klaagster met al haar hulpverleners tot nu toe heeft.

            De arts is van mening dat uit de klacht niet blijkt dat er medisch inhoudelijk iets op       zijn praktijkvoering is aan te merken maar dat het in casu handelt om een        persoonlijke “vendetta” van klaagster jegens de arts. Ter illustratie van het       laatstgenoemde beschrijft de arts in zijn verweer enkele voorbeelden.

            5. De beoordeling

            Het college is van oordeel dat alle klachtonderdelen gemotiveerd zijn weersproken en    geen enkel feit is komen vast te staan.

            Het college kan derhalve niet vaststellen dat de arts tekort is geschoten in de zorg          ten opzichte van klaagster.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en onder “2. De   feiten”van de bestreden beslissing.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Klaagster heeft in hoger beroep de in eerste aanleg aan de arts gemaakte verwijten           herhaald en nader toegelicht.

            4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

            4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet   geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen       dan die van het College in eerste aanleg. In de overgelegde stukken treft het Centraal         Tuchtcollege geen gronden of aanwijzingen aan voor de door klaagster geformuleerde             en door de huisarts gemotiveerd weersproken klachten. Ook ter zitting in hoger beroep          is niet van nadere feiten gebleken. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege          heeft klaagster haar klachten in het geheel niet geconcretiseerd.

            4.4 Gelet op het vorenstaande is de klacht ongegrond en moet het beroep van klaagster          worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. R.A. van der Pol en G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en H.J. Blok en

B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. J.P.G. Berkelaar, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2010, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.