ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0589 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010/058

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0589
Datum uitspraak: 30-09-2010
Datum publicatie: 30-09-2010
Zaaknummer(s): C2010/058
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de tandarts dat hij in de medische behandeling tekort is geschoten omdat hij implantaten op onjuiste wijze heeft aangebracht en een aanwezig gat in een element in de onderkaak niet heeft gevuld. Het RTC Amsterdam wijst de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond af. In hoger beroep verlangt klager schadevergoeding en smartengeld. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2010/058 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., tandarts, wonende en werkende te B., verweerder in beide                                               instanties, gemachtigde: mr. O. Walch, als jurist verbonden aan                                               Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 22 september 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen tandarts C. - hierna te noemen de tandarts - een          klacht ingediend. Bij beslissing van 27 oktober 2009, onder nummer 08/273T heeft dat College de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een       verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 9 september 2010, waar zijn verschenen klager alsmede de tandarts.           Mr. O. Walch heeft bij monde van zijn secretaresse het Centraal Tuchtcollege   telefonisch laten weten door ziekte verhinderd te zijn om de tandarts ter zitting bij te    staan.

 2.        Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten.

            Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan.          

            Klager is vanaf januari 1995 ingeschreven als patiënt in de praktijk van verweerder.     Vanaf die datum heeft verweerder – zo blijkt uit de overgelegde status – een aantal            tandheelkundige behandelingen bij klager uitgevoerd.

In verband met het bestaan van een partieel betande bovenkaak heeft verweerder klager bij herhaling – mede op grond van de staat van het gebit in de bovenkaak – geadviseerd  tot het vervaardigen van een volledige bovenprothese. Daarvoor was reden omdat in de loop der jaren, met name tussen 1997 en 2005, de partiele frame prothese verder moest worden uitgebreid.

In de status staat daaromtrent onder meer het navolgende vermeld:

                               “18-10-05   abces t.p.v. 22/ nogmaals advies aan patiënt volledig prothese patiënt wil toch                       frame behouden mondhygiëne zeer matig/geldt ook voor onderkaak “

                               “07-02-06 afdruk.sup. voor uitbreiden frame sup.met element 13

                               Element 13 gedecapiteerd + plaatsen uitgebreide frame prothese/let op patiënt wil absoluut                     geen extractie 17/27/ en uitbreiding frame sup. Tot prothese immediaat patiënt gewezen op                 mogelijkheid tot implanteren na totale verwijdering rest dentitie bovenkaak/wil implantaat                   van regio 23 en wortelkap op 13 “

            Nadat de behandeling was afgerond is er tussen klager en verweerder een conflict          ontstaan over de door verweerder laatstelijk uitgevoerde uitgebreide behandeling.”

            2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

            “3. Het standpunt van klager en de klacht.

Klager is van oordeel - zakelijk en verkort weergegeven - dat verweerde hem heeft geadviseerd een prothese op basis van implantaten aan te brengen in de bovenkaak. Omdat verweerder daarbij de  slotjes (bedoeld wordt de drukknopen c.q. locator) te ver naar voren zou hebben geplaatst, zou er teveel druk zijn uitgeoefend waardoor de slotjes in de prothese versleten.

Bij repliek heeft klager daar nog aan toegevoegd dat in de onderkaak rechts een gaatje zat dat door verweerder niet is gevuld.

De klacht houdt in dat verweerder in de medisch behandeling tekort is geschoten  doordat hij de implantaten op onjuiste wijze heeft aangebracht en een aanwezig gat in een element in de onderkaak niet heeft gevuld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Verweerder heeft in de stukken aangegeven dat klager niet is ingegaan op het herhaaldelijk uitgesproken voorstel tot het vervaardigen van een volledige bovenprothese en dat hij, omdat klager perse het frame wilde behouden, om die reden over is gegaan tot het aanbrengen van één implantaat. Toen klager meldde dat het implantaat niet goed zat, heeft de assistente van verweerder klager toegezegd dat hij langs kon komen. Klager is niet verschenen.” 

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

Het college  wijst de klacht af.

Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel geldt dat - in tegenstelling tot hetgeen klager heeft betoogd – er in de bovenkaak slechts één implantaat is aangebracht. De wijze waarop verweerder dat heeft gedaan geeft het college geen aanleiding daarop kritiek te hebben. Het implantaat is op een juiste wijze aangebracht.

De  behandelhistorie zoals die blijkt uit de door verweerder overgelegde status, waarvan de juistheid overigens  door klager niet is bestreden, maakt duidelijk dat verweerder gedurende een aantal jaren gepoogd heeft op uitdrukkelijk verzoek van klager de bovenkaak zo veel mogelijk in stand te houden en de tanden en kiezen in de bovenkaak te behouden.

Omdat klager zelf absoluut niet wenste over te gaan tot een algehele prothese heeft verweerder als laatste remedium nog gewezen op de mogelijkheid van een implantaat in combinatie met een wortelkap. Alleen op deze wijze kon mogelijkerwijze een deel van het bovengebit behouden blijven.

Ook geldt dat klager, toen er in zijn beleving problemen waren met de slotjes waarop de prothese was bevestigd, zelf het contact met verweerder heeft verbroken.

Voor wat betreft het tweede onderdeel van de klacht het volgende:

Klager heeft  volstaan met de enkele - niet nader onderbouwde - mededeling dat er in de onderkaak een caviteit zou zijn die door verweerder niet zou zijn ontdekt, laat staan behandeld.

Tegenover het standpunt van verweerder dat hij caviteiten behandelt als hij daarvan op de hoogte is, heeft klager niet aannemelijk gemaakt wanneer die caviteit zou zijn ontstaan, of klager daar last van had en of hij dat verweerder heeft gemeld.

De klacht wordt daarom in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege              en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie   neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij          concludeert (impliciet) tot gegrondverklaring van zijn klacht met vergoeding van de      kosten van het implantaat en de stifttand alsmede van 1000 euro aan smartengeld.

            4.2 De tandarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot afwijzing van de gronden van beroep alsmede tot afwijzing van de gevorderde    vergoeding en het smartengeld.

            Beoordeling.

            4.3 Wat betreft de wens van klager om in aanmerking te komen voor schadevergoeding (met betrekking tot de kosten van het implantaat en de stifttand)         alsmede voor een bedrag van 1000 euro aan smartengeld merkt het Centraal             Tuchtcollege op dat de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet            BIG) geen mogelijkheid biedt tot het toekennen van een schadevergoeding en      smartengeld als door klager bedoeld.

            4.4. Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege             niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden          verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. H.C. Cusell en P.J. Wurzer, leden-juristen en J.E.A. Dresen en H.J. van Iterson, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

30 september 2010, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.