ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0563 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/111

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0563
Datum uitspraak: 02-09-2010
Datum publicatie: 08-09-2010
Zaaknummer(s): C2009/111
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Aangeklaagde is werkzaam in tandartsenpraktijk. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in de klacht omdat de aangeklaagde ten tijde van het verweten handelen niet als tandarts in het BIG register stond ingeschreven. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de aangeklaagde wel als arts stond ingeschreven. In raadkamer wordt de zaak naar een openbare terechtzitting verwezen. Daags voor de behandeling ter zitting worden klacht en beroep ingetrokken. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het belang van de rechtszekerheid meebrengt dat de behandeling ondanks de intrekking van de klacht wordt voortgezet en doet dat in een samenstelling met tandartsen. Omdat het een juridische kwestie betreft acht het Centraal Tuchtcollege het niet nodig de samenstelling van het college aan te passen Het Centraal Tuchtcollege acht de aangeklaagde nu hij ten tijde van het verweten handelen wel als arts stond ingeschreven voor dat handelen onderworpen aan tuchtrecht. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klaagster niet-ontvankelijk is kan daarom niet in stand blijven. Klaagster wordt door de intrekking geacht de oorspronkelijke klacht niet langer te handhaven. Deze wordt daarom in beroep alsnog afgewezen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/111 van:

                                               A., wonende te B., appellante, met rechtskundige bijstand van                                                mr. J.F.D. Bruinsma, advocaat te Utrecht,

tegen

                                               C., arts, wonende te D., verweerder in hoger beroep en in eerste                                            aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. T. Rupp, advocaat                                                te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            E. - verder oorspronkelijk klaagster - heeft op 5 september 2008 bij het Regionaal     Tuchtcollege te Amsterdam een klacht ingediend tegen C. - hierna verweerder - over         diens behandeling van haar dochter A. - verder appellante -. Bij beslissing van

            10 februari 2009, onder nummer 08/246T, heeft dat College oorspronkelijk klaagster             in de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Appellante is van die beslissing tijdig in            hoger beroep gekomen.

            In hoger beroep is de zaak op 22 september 2009 behandeld in raadkamer en            vervolgens verwezen naar een openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege.

            Op 9 juni 2010 heeft het Centraal Tuchtcollege van mr. Bruinsma een faxbrief             ontvangen waarin wordt meegedeeld dat appellante en oorspronkelijk klaagster, hem    hebben verzocht het beroep en ook de klacht zelf in te trekken.

            Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak op 10 juni 2010 ter terechtzitting behandeld. Partijen waren hierbij niet aanwezig.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ De klacht betreft het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van           mondzorgkundige in de tandartspraktijk van F. te B., alwaar klaagsters dochter in           behandeling was.

            In zijn antwoord op de klacht stelt de gemachtigde van verweerder dat de laatste ten     tijde van het gebeuren waar de klacht betrekking op heeft, te weten op

            16 januari 2008 en 23 januari 2008, nog niet was ingeschreven in het zogenoemde         BIG-register.

            Uit de als bijlage bij het antwoord overgelegde kopie van de inschrijving in het BIG-     register is gebleken dat verweerder pas vanaf 30 januari 2008 in dat register is           ingeschreven voor de beroepsgroep tandarts, één van de in artikel 47, lid 2, van de      Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg genoemde beroepsgroepen          waarop het wettelijk tuchtrecht van toe­passing is. Daaruit volgt dat klaagster niet-            ontvankelijk zal worden verklaard in haar klacht.”

3.         Beoordeling van het hoger beroep

            3.1.        Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Appellante heeft op

            16 januari en 23 januari 2008 de tandartspraktijk van F. bezocht. Zij is bij die             gelegenheid behandeld door verweerder die in die tijd als mondzorgkundige in de    tandartsenpraktijk werkzaam was. Verweerder stond ten tijde van het verweten handelen weliswaar niet als tandarts ingeschreven in het BIG register, doch wel als arts. Sinds

            30 januari 2008 is hij eveneens ingeschreven in het BIG-register van tandartsen.

            3.2.      Appellante en oorspronkelijk klaagster hebben daags voor de mondelinge       behandeling van de zaak in beroep ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege te         kennen gegeven de klacht en het beroep in te trekken. Op grond van van mr. Bruinsma     verkregen telefonische informatie is gebleken dat de beslissing van appellante en             oorspronkelijk klaagster om de klacht en het beroep in te trekken en van beide partijen          om niet ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege te verschijnen in minnelijk overleg is genomen.

            3.3.      Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Indien een klacht wordt           ingetrokken wordt volgens het bepaalde in artikel 73 lid 7 jo, tiende lid van de Wet BIG         de behandeling van de klacht gestaakt tenzij degene over wie wordt geklaagd schriftelijk       te kennen geeft voortzetting van de behandeling te verlangen dan wel het Centraal             Tuchtcollege heeft beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het           algemeen belang ontleend moet worden voortgezet. Nu gebleken is dat appellante en      oorspronkelijk klaagster de klacht in minnelijk overleg met verweerder hebben      ingetrokken gaat het Centraal Tuchtcollege ervan uit dat verweerder geen voortzetting             van de behandeling verlangt.

            3.4.      Het Centraal Tuchtcollege is evenwel van oordeel dat het belang van de          rechtszekerheid reden is de behandeling van de zaak ondanks de intrekking van de            klacht voort te zetten. Het college realiseert zich daarbij dat de samenstelling van het           college niet overeenstemt met   hetgeen daarover in artikel 56 van de Wet BIG is bepaald.             Ten tijde van het verweten handelen stond verweerder immers alleen als arts in het BIG          register geregistreerd en om die reden           had het college samengesteld moeten zijn met   twee leden beroepsgenoten artsen. Nu de aanleiding voor het Centraal Tuchtcollege om       de behandeling van de zaak, ondanks de intrekking van de klacht, voort te zetten een             juridisch vraagpunt betreft ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding de     behandeling in een aangepaste samenstelling voort te zetten en zal de zaak door het    Centraal Tuchtcollege in de huidige samenstelling worden afgedaan.

            Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld is verweerder nu hij ten tijde             van het verweten handelen in het BIG register, zij het als arts, stond geregistreerd naar    het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, voor dat handelen onderworpen aan      tuchtrecht. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat oorspronkelijk klaagster    niet-ontvankelijk is in de klacht is daarom naar het oordeel van het Centraal           Tuchtcollege niet juist en kan niet in stand blijven.

            3.5.      Nu appellante en oorspronkelijk klaagster evenwel hebben aangegeven de klacht        in te trekken worden zij geacht de klacht niet langer te handhaven en zal het Centraal           Tuchtcollege, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke klacht, alsnog afwijzen.

            3.6.      Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing          worden bepaald.

4.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

                                               en opnieuw rechtdoende:        

                                               wijst de oorspronkelijke klacht alsnog af;

                                               bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                                                zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor                                                                     Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie met het                                      verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. C.H.M. van Altena en G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en J.E.A. Dresen, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.