ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0561 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/122

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0561
Datum uitspraak: 09-03-2010
Datum publicatie: 07-09-2010
Zaaknummer(s): C2009/122
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de aangeklaagde tandarts dat zij ten onrechte vier melkkiezen bij hun dochter heeft getrokken en daarbij onvoldoende verdoving heeft toegepast. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ten aanzien van de getrokken melkkiezen gegrond en legt de tandarts een waarschuwing op. De tandarts komt in beroep. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de tandarts niet lichtvaardig tot extractie heeft besloten. Hoewel wellicht (in eerste instantie) een (combinatie van) minder ingrijpende behandelmethode(n) ingezet had(den) kunnen worden, is extractie binnen de beroepsgroep nog steeds een van de geaccepteerde behandelmethoden. De keuze voor een extractiebehandeling is dan ook zeker verdedigbaar. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht alsnog ongegrond met publicatie van de beslissing.

HERSTELBESCHIKKING

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/122 van:

                                               A., tandarts, wonende te B., appellante in hoger beroep,                                                        verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. K. Mous,                                                        advocaat te Nijmegen,                       

tegen

                                               C., en D., beiden wonende te E., verweerders in hoger beroep,                                              klagers in eerste aanleg, gemachtigde: mr. W.J.M. van                                                            Tongeren, advocaat te Twello.

1.         Procesgang

            Het Centraal Tuchtcollege heeft op 9 maart 2010 in de onderhavige zaak uitspraak     gedaan. Een kopie van die uitspraak is aan deze herstelbeslissing gehecht.

            Op 18 maart 2010 heeft het Centraal Tuchtcollege ambtshalve geconstateerd dat de   beslissing van 9 maart 2010 in bovengenoemde zaak verbetering behoeft.

2.         Beoordeling

            Het is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat in de laatste zin van rechtoverweging     4.7 luidende: “Het enkele feit dat de extractie van de melkkiezen voor F. wellicht      ingrijpender was dan andere mogelijke behandelvormen, betekent niet dat de keuze          voor extractie als behandeling niet in strijd is met de zorg die de tandarts voor F.         behoorde te betrachten”, abusievelijk het woord ‘niet’ bij ‘niet in strijd’ is genoteerd.          Het betreft een kennelijke en voor eenvoudig herstel vatbare verschrijving. Het          Centraal Tuchtcollege herstelt deze fout als hierna omschreven.

3.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                       verstaat dat in de beslissing van 9 maart 2010 de laatste zin in              rechtoverweging 4.7 als volgt dient te luiden;

                       “Het enkele feit dat de extractie van de melkkiezen voor F.                               wellicht ingrijpender was dan andere mogelijke behandel-                               vormen, betekent niet dat de keuze voor extractie als                                 behandeling in strijd is met de zorg die de tandarts voor F.                               behoorde te betrachten”;

                       handhaaft voor het overige voormelde beslissing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. G.P.M. van den Dungen en P.M. Brilman, leden-juristen en H.J. van Iterson en

mr.drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2010, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/122 van:

                                               A., tandarts, wonende te B., appellante in hoger beroep,                                                        verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. K. Mous,                                                        advocaat te Nijmegen,

tegen

                                               C. en D., beiden wonende te E., verweerders in hoger beroep,                                               klagers in eerste aanleg, gemachtigde: mr. W.J.M. van                                                            Tongeren, advocaat te Twello.

1.         Verloop van de procedure

            C. en D. - hierna te noemen klagers - hebben op 4 februari 2008 bij het Regionaal     Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna te noemen de tandarts - een klacht    ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven heeft deze klacht vervolgens        voor verdere behandeling doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle.    Bij beslissing van 2 april 2009, onder nummer 073/2008 heeft het Regionaal         Tuchtcollege te Zwolle de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de tandarts voor   het gegrond verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd. De tandarts is             van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klagers hebben een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De tandarts heeft een door G., deskundige op het gebied van jeugdtandheelkunde, opgesteld deskundigenrapport d.d. 3 juli 2009 overgelegd,         alsmede een deskundigenbericht d.d. 2 oktober 2009 van orthodontist H.. Klagers     hebben een deskundigenbericht d.d. 21 augustus 2009 overgelegd van de heer I., orthodontist, tevens verbonden aan J. te B..

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 14 januari 2010, waar zijn verschenen klagers, bijgestaan door

            mr. W.J.M. van Tongeren voornoemd, en de tandarts, bijgestaan door mr. Mous        voornoemd. De gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de   hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

            “2.   DE FEITEN

            Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang      voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

            De klachten betreffen de dochter van klagers, F., geboren 28 januari 2000. F. was        sinds april 2002 onder behandeling bij de Stichting Jeugdtandverzorging K. (hierna          te noemen: K.) te E.. Verweerster is sinds 14 augustus 2006 werkzaam als tandarts bij           K.. F. bezocht, vergezeld door haar moeder, op 12 juni 2007 verweerster voor een             periodieke controle van het gebit. Bij die gelegenheid zijn röntgenfoto's van het gebit             van F. gemaakt. Verweerster stelde op grond van die foto's vast dat tenminste vier        melkkiezen, te weten de elementen 55, 65, 75 en 85, door cariës ernstig waren   aangetast en gaf het advies die kiezen door verweerster te laten trekken.

            Op 28 augustus 2007 heeft verweerster de genoemde vier melkkiezen getrokken.

            3.    DE KLACHT

            3.1

            Klagers verwijten verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij:

            a. ten onrechte vier melkkiezen van F. heeft getrokken en;

            b. voor het trekken onvoldoende verdoving heeft toegepast.

            3.2

            Ter adstructie van de klachten hebben klagers, voor zover relevant voor de        beoordeling van de klacht en samengevat, het volgende aangevoerd:

            3.3

            Na de behandeling op 28 augustus 2007 door verweerster zijn klagers nog dezelfde        dag met F., en in het bezit van de vier getrokken kiezen, naar hun eigen tandarts L.,     gegaan omdat F. veel pijn had en klagers geen goed gevoel hadden over de behandeling door verweerster. Van de vier melkkiezen zijn toen foto's gemaakt en             daaruit bleek dat twee van de getrokken melkkiezen licht aangetast en    gemakkelijk te restaureren waren en dat de andere twee zelfs helemaal gaaf waren.

            Ook hebben klagers de opinie van hun tandarts mevrouw L. (brief van

            12 september 2007), van hun vroegere - inmiddels gepensioneerde – tandarts

            M. (brief van 16 oktober 2007) en die van N., orthodontist verbonden aan het J. (brief van11 oktober 2007), ingewonnen.

            Genoemde deskundigen hebben klagers met betrekking tot hun visie dat onnodig           kiezen zijn getrokken bevestigd, hetgeen blijkt uit hun aan het klaagschrift gehechte,     hiervoor aangehaalde brieven. In de loop van de procedure hebben klagers hun          standpunt nog nader onderbouwd met het rapport van 30 juni 2008 van

            O. (hoogleraar tandheelkunde) en een aanvullende brief van eerdergenoemde     tandarts M., als reactie op het verweerschrift. Door het trekken van de melkkiezen is             de kans aanwezig dat F. op latere leeftijd intensieve orthodontistische behandeling     nodig zal hebben.

            Verder heeft verweerster onvoldoende verdoving gegeven, zowel voor als na de behandeling, waardoor de patiënte nodeloos veel pijn heeft geleden.

            4.   HET VERWEER  

            4.1

Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klachten als ongegrond dienen te worden afgewezen.

4.2

Ter onderbouwing van het verweer heeft verweerster, voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht en samengevat, het volgende aangevoerd:

4.3

Op de op 12 juni 2007 gemaakte digitale röntgenfoto's van het gebit van F.   constateerde verweerster dat acht melkkiezen door cariës waren aangetast. Vier van die melkkiezen, de 55, 65, 75 en 85, stonden in contact met de blijvende kiezen, te weten de elementen 16, 26, 36 en 46.  Die blijvende elementen vertoonden op de aan de aangedane melkkiezen grenzende mesiale vlakken reeds initiële glazuurlaesies. Alleen al om de reden dat de aangrenzende blijvende elementen waren aangetast, terwijl het beleid van K. erop gericht is te streven naar een gaaf blijvend gebit, was het terecht dat zij de melkkiezen die daaraan grensden, heeft getrokken. Zij heeft daarmee ruimte gegeven aan de aangrenzende blijvende elementen en herstel van de glazuurlaag door beter bereik van die elementen voor reiniging en fluoridering mogelijk gemaakt.

Verweerster heeft gehandeld volgens de bij de stichting K. geldende Protocollen tandheelkunde. Volgens onderdeel 1.2 van het Protocol is de doelstelling van de zorg 'om samen met ouders en patiënt, voor een zo goed mogelijke gebitsgezondheid te zorgen. Een curatieve indicatiestelling is te allen tijde ondergeschikt aan de preventieve doelstelling. Het protocol beoogt een doel op termijn te bereiken. Dat is ook logisch gezien het feit dat onze doelgroep uit jonge patiënten bestaat. Zij zijn niet gebaat bij oplossingen op korte termijn, tenzij er geen beter alternatief voor handen is.'

Volgens onderdeel 1.5 onder b.2  over röntgenfoto's op 7- of 8-jarige leeftijd: 'De tweede melkmolaar wordt als een belangrijk element beschouwd in de ontwikkeling van het gebit en dient bij voorkeur te worden behouden. Als er echter in een vroeg stadium reeds cariësactiviteit in het distale vlak zichtbaar is, dan bestaat de noodzaak om in te grijpen, om daardoor het blijvend gebit voor eenzelfde ontwikkeling te sparen.  Als zich cariës voordoet in het distale vlak van de tweede melkmolaar, dicht bij het moment van de wisseling tussen 9 en 11 jaar, zal bij voorkeur de aangetaste melkkies verwijderd worden. Daardoor zal de blijvende kies een zekere periode vrijstaan en goed te reinigen zijn.'

Hierbij merkt verweerster op dat de gebitsleeftijd van F. hoger was dan haar leeftijd.

Onder onderdeel 1.5 onder d. wordt over extracties in het melkgebit het volgende geschreven: 'Vanaf ongeveer 9- jarige leeftijd zal bij uitgebreide approximale cariëslaesies de extractiekeuze vallen op de tweede melkmolaren. Herstel van beginnende laesies in de mesiale vlakken van de eerste blijvende molaren is mogelijk door remineralisatie of approximale sealant en bij reeds ontstane cariës kunnen noodzakelijke restauraties in omvang uiterst beperkt blijven.'  Ook speelde bij de extractie indicatiesymmetrie een rol.

Volgens 1.5 onder d.  van het Protocol geldt hiervoor: 'De nadelige gevolgen van de ontwikkeling van het blijvend gebit kunnen beperkt gehouden worden wanneer in alle gevallen symmetrie wordt nagestreefd. Het komt de gebitsontwikkeling niet ten goede wanneer bijvoorbeeld in de linkeronderkaak en rechterbovenkaak geëxtraheerd wordt en in de andere kwadranten uitgebreide restauraties worden vervaardigd. Aangezien we te maken hebben met een gebit in ontwikkeling is het belangrijk dat juist bij extracties een systematische benadering plaatsvindt.'

Bij F. was sprake van diastemen, die zouden kunnen sluiten bij extractie van de genoemde melkmolaren, waarmee orthodontistische behandeling in de toekomst juist niet nodig zou zijn.

Verweerster heeft het behandelplan op 12 juni 2007 uitvoerig met klaagster besproken en de reden van haar plan om vier melkkiezen te trekken uitgelegd.

Verweerster heeft voldoende verdoving gegeven, te weten per element een halve carpule van 1,8 ml Septanest en nog een extra carpule verdeeld over de elementen.

Zij heeft aan de hand van proefprikken de ongevoeligheid van het behandelgebied getest alsmede het wit zijn van het tandvlees kunnen constateren dat de verdoving van het gebied waar de kiezen werden getrokken voldoende was. Wel kan het zijn dat F. door een krakend geluid associaties met pijn heeft ervaren. De ingreep is echter zonder problemen verlopen.

5.   DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uit röntgenologisch onderzoek en het onderzoek van de getrokken kiezen ter zitting is komen vast te staan dat alle vier de getrokken kiezen aan beide zijden minimaal door cariës waren aangetast, overigens in een wisselend stadium, evenals ook door O. is geconcludeerd.

Afhankelijk van de ernst van de aantasting, de leeftijd van het kind en de vraag of verplaatsing van het gebit na extractie verwacht mag worden, kan extractie een goede, soms ook noodzakelijke, behandeling zijn om de naastgelegen al doorgekomen blijvende kiezen zo goed mogelijk te beschermen. Verweerster heeft gemeend dat dergelijke omstandigheden in het geval van F. aanwezig waren. Die conclusie deelt het College niet.

Er was geen sprake van een zodanig ernstige aantasting door cariës dat extractie redelijkerwijs de enige optie was. De kiezen hadden gerestaureerd kunnen worden, waardoor ook de blijvende naastgelegen kiezen voldoende beschermd waren geweest. Voorts was ook - de in het beleid van K. genoemde mogelijkheid van  het slijpen van het carieuze vlak een optie geweest. Gelet op de leeftijd van F., toen ruim 7 jaar, de beperkte mate van aantasting van de getrokken kiezen, het risico op verplaatsing van het gebit na extractie en de ingrijpende aard van extractie had verweerster als redelijk handelend tandarts in dit concrete geval niet tot extractie moeten overgaan.

Dit oordeel vindt ook steun in het door O., opgemaakte rapport. Zij concludeert dat sprake was van beginnende cariësactiviteit en het extraheren van een melkmolaar met nog slechts beginnende cariëslaesie, met het oog op preventie van cariës in blijvende molaar beslist geen standaardoplossing is. Ook ziet zij in het geval van F. geen aanwijzingen om toch tot extractie over te gaan.

Daarbij merkt het College op dat extractie in dit geval ook niet in overeenstemming was met het beleid van K., niet alleen omdat F. jonger dan negen jaar was, maar ook omdat de aantasting van de melkkiezen veel beperkter was dan in het omschreven beleid als uitgangspunt bij extracties wordt genomen. Dat beleid gaat uit van extractie in geval van veel ernstigere aantasting van de molaren als gevolg van cariës en een hogere leeftijd.

De omstandigheid dat de aantasting bij F. als gevolg van cariësactiviteit in een tijdsbestek van twee jaar was ontstaan, maakt vorenstaand oordeel niet anders.

Voorts overweegt het College dat nu de moeder van F. uitdrukkelijk naar andere mogelijkheden had gevraagd en had laten weten extractie wel erg ingrijpend te vinden, verweerster de andere mogelijkheden uitgebreider met de moeder van F. had moeten bespreken. In plaats daarvan heeft zij naar klaagster volgehouden dat extractie de enige mogelijkheid was en houdt zij in de onderhavige procedure vol dat dit ook de enige mogelijkheid is geweest.

Het eerste onderdeel van de klacht, te weten dat ten onrechte vier melkkiezen zijn getrokken, zal derhalve gegrond worden verklaard.

Het tweede onderdeel van de klacht, inhoudende dat F. onvoldoende is verdoofd, zal worden afgewezen. De verdoving is volgens de regels der kunst uitgevoerd. De juiste methode is toegepast en de juiste (hoeveelheid) vloeistof is gebruikt. Verweerster heeft de (on-)gevoeligheid van het tandvlees gecontroleerd en toen dat nog gevoelig was, meer verdovingsvloeistof gebruikt. Dat zij niet zou hebben gewacht tot dat die vloeistof was ingewerkt is niet komen vast te staan. Verweerster had met F. afgesproken dat zij haar hand zou opsteken indien zij pijn had. F. heeft eenmaal haar hand opgestoken. Verweerster is toen direct gestopt. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat F. – behoudens tijdens het moment van ‘handopsteken’ daadwerkelijk pijn (dat wil zeggen pijn uitgaat boven het bij trekken gebruikelijke vervelende ‘gevoel’) heeft ervaren. Nu dat niet is komen vast te staan en verweerster bij het aangeven van pijn door F. is gestopt dient de klacht op dit onderdeel te worden afgewezen.

Nu de klacht op het eerste onderdeel gegrond is zal het College een maatregel opleggen, te weten een waarschuwing” .

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de               feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger                       beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              De tandarts is in beroep gekomen tegen de gegrondverklaring van de klacht dat zij ten onrechte bij de dochter van klagers, F., vier melkkiezen heeft getrokken. Het beroep strekt ertoe dat dit klachtonderdeel alsnog ongegrond wordt verklaard.

4.2              Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              In hoger beroep ligt opnieuw de vraag voor of de tandarts ten onrechte bij F. vier melkkiezen heeft getrokken.

4.4              Het Centraal Tuchtcollege heeft aan de hand van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde en besproken röntgenfoto’s van F.s gebit vastgesteld dat het melkgebit van F. in 2005 geen cariës vertoonde, dat er in juni 2007 sprake was van zogenoemde ‘actieve cariës’ en dat de cariësactiviteit derhalve in een tijdbestek van twee jaar aanzienlijk was toegenomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts kunnen vaststellen dat in juni 2007 op de approximale vlakken van vrijwel alle melkmolaren laesies aanwezig waren en dat er een lichte aantasting was op de mesiale vlakken van de eerste melkmolaren. Gelet op de ernst van de aantasting van F.’s melkgebit in juni 2007 en de sedert 2005 toegenomen cariësactiviteit was naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege bij F. met het oog op een gezonde gebitsontwikkeling in de toekomst tandheelkundige behandeling gericht op het verminderen van cariësactiviteit dan ook zeker aangewezen.

4.5              Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit verband dat er verschillende behandelmethoden denkbaar waren, te weten preventieve, restauratieve en extractie-therapie, zoals ook blijkt uit de diverse door partijen overgelegde opinies en rapportages van geraadpleegde tandheelkundigen, waaronder de deskundigen-rapportages van O. en G..

4.6              De tandarts heeft bij F. gekozen voor extractie als behandelmethode. Anders dan klagers hebben aangevoerd, is het Centraal Tuchtcollege uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken dat de tandarts lichtvaardig tot extractie van de vier melkmolaren heeft besloten. Blijkens haar verklaring in hoger beroep was de tandarts vanwege de toegenomen cariësactiviteit in F.’s melkgebit op zoek naar een manier waarop zij F.’s melkgebit toegankelijker kon maken voor gebitsreiniging, een en ander met het oog op het beperken van de cariësactiviteit en de mogelijke nadelige gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van F.’s blijvende gebit. De tandarts heeft opgemerkt dat zij daarbij de mogelijkheid van een restauratieve behandeling bij F. wel heeft overwogen, maar dat haar voorkeur uitging naar extractie als behandelvorm, omdat daarmee de voor adequate gebitsreiniging noodzakelijke ruimte kon worden gecreëerd. Ook heeft de tandarts stilgestaan bij de mogelijkheid van gebitsverschuivingen als gevolg van de extracties, maar zij heeft de kans daarop bij F. beperkt geacht, omdat bij F. het blijvende gebit al vergevorderd was ontwikkeld en al ‘klaarstond’. Op grond hiervan is het Centraal Tuchtcollege ervan overtuigd dat de tandarts haar besluit om bij F. de vier melkmolaren te extraheren, weloverwogen heeft genomen.

4.7              Hoewel het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat er in F.’s geval wellicht (in eerste instantie) een (combinatie van) minder ingrijpende behandelmethode(n) ingezet had(den) kunnen worden - te denken valt aan restauratieve behandeling met een reinigingsadvies en het regelmatig en op korte termijn terugvragen op controle - kan het Centraal Tuchtcollege er niet omheen dat binnen de beroepsgroep tandartsen in een geval als het onderhavige ook extractie ten tijde van het verweten handelen een van de geaccepteerde behandelmethoden was en nu nog steeds is. In die zin is de door de tandarts gemaakte keuze voor een extractiebehandeling dan ook zeker verdedigbaar. Het enkele feit dat de extractie van de melkkiezen voor F. wellicht ingrijpender was dan andere mogelijke behandelvormen, betekent niet dat de keuze voor extractie als behandeling in strijd is met de zorg die de tandarts voor F. behoorde te betrachten.

4.8              Ook kan niet gezegd worden dat de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in afwijking van het K.-protocol ook in F.’s geval te extraheren, nu het Centraal Tuchtcollege het ervoor houdt dat het K.-protocol geen uitputtende regeling voor extracties beoogt te geven en F.’s casus ten opzichte van de in het protocol wel geregelde gevallen een bijzondere is, zoals blijkt uit 4.6. Bovendien is het K.-protocol slechts een richtlijn voor de interne praktijk. Uit de ter openbare terechtzitting naar voren gekomen gegevens blijkt niet dat de tandarts met betrekking tot de na extractie noodzakelijke orthodontische behandeling een onjuiste inschatting heeft gemaakt.

4.9              Op grond van het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de tandarts door het trekken van de vier melkkiezen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep gegrond is.

4.10     Het voorgaande betekent dat het Centraal Tuchtcollege over het eerste klachtonderdeel anders oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarbij het eerste klachtonderdeel gegrond is verklaard niet in stand kan blijven.

4.11     Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op nagenoemde wijze wordt bekend gemaakt.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover                                            daarbij het eerste klachtonderdeel gegrond is verklaard;

                                               en opnieuw rechtdoende;

                                   verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog ongegrond;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, het Nederlands Tandartsenblad,

                                   ’t ANTwoord, en het Nederlands Tijdschrift voor                                                                   Tandheelkunde met verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. G.P.M. van den Dungen en P.M. Brilman, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en

mr.drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2010, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.