ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0535 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/292

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0535
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 19-08-2010
Zaaknummer(s): C2009/292
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts i.o. dat zij haar principes/geloofsovertuiging (het dragen van een hoofddoek) heeft laten prevaleren boven de gezondheid van klaagster. Het RTG acht de klacht kennelijk ongegrond omdat er geen sprake is van een weigering van de arts om klaagster te onderzoeken maar het klaagster is die de keuze heeft gemaakt zich onder deze omstandigheden niet te laten onderzoeken. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/292 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., huisarts in opleiding, wonende te D. (E.), verweerster in                                        beide instanties, gemachtigde: mr. A.V. Rijneke, als juriste                                                   verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klaagster - heeft op 2 april 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen huisarts i.o. C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing       van 2 november 2009, onder nummer 0958 heeft dat College de klacht als kennelijk       ongegrond afgewezen en de publicatie van deze beslissing gelast. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger     beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting   van het Centraal Tuchtcollege van 25 mei 2010, waar zijn verschenen klaagster             alsmede de arts, bijgestaan door mr. L. Fedder, een kantoorgenote van gemachtigde mr. Rijneke.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster werd op 15 augustus 2008 met acute rugklachten opgenomen in een ziekenhuis in E.. Zij heeft het ziekenhuis op eigen initiatief verlaten, omdat zij ontevreden was over het uitblijven van een toegezegde scan. Klaagster heeft vervolgens een afspraak gemaakt voor 20 augustus 2008 in de praktijk van haar huisarts. Bij afwezigheid van de eigen huisarts is klaagster ontvangen door verweerster, die op dat moment in die praktijk werkzaam was als huisarts in opleiding. Verweerster draagt een hoofddoek. Klaagster heeft verweerster uiteengezet wat er in het ziekenhuis in E. was gebeurd en aangegeven dat zij graag een scan van haar rug wilde laten maken. Aansluitend heeft klaagster te kennen gegeven dat verweerster haar eerst mocht onderzoeken nadat verweerster haar hoofddoek zou hebben afgedaan. Klaagster gaf daarbij aan principiële bezwaren te hebben tegen een arts die zich door middel van een hoofddoek duidelijk profileert als moslima. Verweerster heeft klaagster medegedeeld dat zij als arts in de praktijk aanwezig was, uit dien hoofde klaagster wilde helpen, maar niet bereid was haar hoofddoek af te doen. Klaagster heeft na enige discussie de praktijk verlaten en is naar de spoedeisende hulp gegaan van het F.-Ziekenhuis te B.. In het ziekenhuis is telefonisch contact opgenomen met de praktijk van de huisarts, waarna klaagster is medegedeeld dat zij uitsluitend door een specialist kon worden ontvangen op verwijzing van de huisarts, waarvan in dit geval geen sprake was.”

4.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster ernstig laakbaar gedrag. Zij stelt dat verweerster willens en wetens een medisch risico heeft genomen en dat zij haar – professioneel niet van belang zijnde – principes heeft laten prevaleren boven de gezondheid van de vragende, zwakkere partij. Door de spoedeisende hulp van het F.-Ziekenhuis te B. telefonisch mee te delen dat klaagster hulp weigerde werd ook de laatste hoop van klaagster weggenomen.

4. Het standpunt van verweerster

Op het standpunt van verweerster zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.”

4.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Partijen verschillen van mening over het verloop van de discussie tussen hen over het al dan niet afdoen door verweerster van de hoofddoek, maar dat doet niet af aan de kern van de zaak, te weten dat klaagster eerst door verweerster behandeld wenste te worden nadat zij de hoofddoek zou hebben afgezet en dat verweerster daartoe niet bereid was, zodat het tot een onderzoek naar de rugklachten van klaagster niet is gekomen.

Terecht en op juiste gronden heeft verweerster verwezen naar het standpunt van de KNMG d.d. 7 februari 2008 over vrije artsenkeuze. Uit dit standpunt blijkt dat de arts met voorkeuren van patiënten, anders dan sekse, geen rekening behoeft te houden. Als voorbeelden worden genoemd een bepaalde seksuele geaardheid, huidskleur, politieke gezindheid of godsdienst. Het staat de patiënt wel vrij de niet gewenste behandelaar te weigeren. Zelfs in acute situaties mag de patiënt de behandelaar weigeren, hoewel in zo’n situatie van de behandelaar wordt gevraagd de patiënt van de spoedeisendheid te overtuigen. Overigens is in dit geval van spoedeisendheid niet gebleken.

Klaagster heeft niet weersproken dat verweerster bereid was klaagster te onderzoeken, doch in het kader daarvan niet over wilde gaan tot het afnemen van de hoofddoek. Er is dan ook geen sprake van een weigering door verweerster om klaagster te onderzoeken, het is klaagster die de keuze heeft gemaakt zich onder deze omstandigheden niet te laten onderzoeken, hetgeen haar vrij stond. Door te weigeren de hoofddoek af te nemen heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het gevolg van de door klaagster gemaakte keuze was dat zij in het ziekenhuis, bij gebreke van een verwijzing door de huisarts, niet door de neuroloog kon worden ontvangen. Kennelijk is zorgvuldigheidshalve door de spoedeisende hulp nog telefonisch contact gezocht met de huisartsenpraktijk en is van de assistente in dat telefoongesprek informatie verkregen over het bezoek van klaagster bij verweerster. Niet is gebleken dat de assistente, al dan niet op initiatief van verweerster, in dat telefoongesprek onjuiste informatie heeft verstrekt. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is ook op dit punt niet gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond.

Het college zal bepalen dat deze beslissing om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter          beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie             neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij    concludeert ( impliciet) tot gegrond verklaring van haar klacht.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert –      zakelijk weergegeven – tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de    bestreden beslissing, zonodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Aan het door het Regionaal Tuchtcollege overwogene kan nog het volgende worden toegevoegd. De kern van het verwijt van klaagster is dat een             arts neutraal dient te zijn en dat deze neutraliteit door het dragen van een hoofddoek    wordt geschonden. Het Centraal Tuchtcollege is evenwel van oordeel dat het   medisch handelen van de arts op geen enkele wijze is beïnvloed door het enkel          uiting geven van haar geloofsovertuiging door het dragen van een hoofddoek. Van       tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is dan ook geenszins sprake. De grief van klaagster treft derhalve geen doel.  

            4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen. Om redenen         aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.    Afzonderlijke publicatie van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven,      zoals in die beslissing is bepaald, is onder deze omstandigheden niet nodig.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep;

                                               bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                                                zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-                                               recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met                                      het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en

dr. T.J.M. Tobé en dr. W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en  mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.                     Voorzitter    w.g.     Secretaris  w.g.