ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0533 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/285

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0533
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 19-08-2010
Zaaknummer(s): C2009/285
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen freelance verzekeringsarts, werkzaam voor herkeuringsinstelling. Klager is in opdracht van de gemeente opgeroepen voor een herkeuring met betrekking tot een vervoersvoorziening. Volgens klager is hij opgeroepen op oneigenlijke gronden, namelijk omdat hij veel klachten indient. Klager verwijt de arts dat deze hem heeft opgeroepen zonder onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de herkeuring. Klacht is afgewezen door het Regionaal Tuchtcollege. Beroep tegen dit oordeel verworpen door het Centraal Tuchtcollege.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/285 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verzekeringsarts, wonende te D.,   verweerder in beide                                                     instanties.

1.         Verloop van de procedure

            Appellant - hierna te noemen klager - heeft op 21 november 2008 bij het Regionaal    Tuchtcollege te Zwolle tegen verzekeringsarts C. - hierna te noemen de arts - een    klacht ingediend. Bij beslissing van 29 oktober 2009, onder nummer 243/2008 heeft            dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep     gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       College van 22 juni 2010. Klager is daar verschenen en heeft pleitnotities overgelegd.      De arts is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

            Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de         klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Klager geniet sinds 1994 een         vervoersvoorziening. Verweerder is als freelance verzekeringsgeneeskundige   werkzaam voor E. te F.. In opdracht van de gemeente B. is klager door de             administratie van E. opgeroepen op het spreekuur voor een herbeoordeling in het          kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), eerst bij een collega van           verweerder, later bij verweerder.

            Klager heeft op 1 oktober 2008 schriftelijk te kennen gegeven dat hij vond dat hij niet   uitgenodigd diende te worden voor een herkeuring. Klager schrijft in die brief:

            “Gezegd zij dat ik vanaf 1994 een zogenaamde vervoersvoorziening van de gemeente   B. ontvang. Vanwege het slecht functioneren van het vervoer heb ik de afgelopen       jaren vele honderden klachten ingediend die voor nagenoeg 100% gegrond werden    verklaard. Ambtenaren van voornoemde gemeente hebben mij gedreigd te zullen laten             herkeuren als ik niet op zou houden met klagen. Men wil mij nu als het ware op oneigenlijke medische gronden laten herkeuren.”

            Uiteindelijk is een afspraak gemaakt voor een herkeuring van klager door verweerder op 25 november 2008. Deze afspraak is bij brief van 21 november 2008 door klager          afgezegd.

            Bij besluit van 26 november 2008 heeft de gemeente B. de vervoersvoorziening met       ingang van 1 januari 2009 beëindigd.         

Klager heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend en aan de voorzieningenrechter gevraagd dit besluit te schorsen tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist . Bij beslissing van 22 januari 2009 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen.

Bij beschikking van 3 februari 2009 heeft de gemeente B. op klagers bezwaar beslist dat klager weer in aanmerking kwam voor een vervoersvoorziening.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij hem heeft opgeroepen voor een herkeuring en geen onderzoek heeft gedaan naar de rechtmatigheid van die herkeuring.

4. Het verweer

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het de uitvoerder van de WMO (de gemeente) is die bepaalt wanneer een cliënt wel of niet wordt opgeroepen. Verweerder doet slechts in opdracht van de gemeente keuringen. De verantwoordelijkheid van die procedure ligt niet bij verweerder. Verweerder is van oordeel dat de grond voor een tuchtrechtelijke klacht tegen hem ontbreekt, zeker nu hij klager nooit heeft gezien of beoordeeld, danwel enige handelingen jegens hem heeft uitgevoerd.

5. De overwegingen van het college

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Wat de gevolgde procedure bij dit tuchtcollege betreft, stelt het college voorts voorop dat deze heeft voldaan aan de vereisten van een eerlijk proces en dat er niet is gehandeld in strijd met het reglement. Ten onrechte beklaagt klager zich er in zijn pleitnota bij het mondeling vooronderzoek over dat hij niet de gelegenheid heeft gekregen te repliceren, althans dat hem er niet op is gewezen dat er geen tweede schriftelijke ronde zou zijn. Het reglement vermeldt immers niet dat de vooronderzoeker een partij erop moet wijzen dat geen tweede ronde zal volgen en het feit dat die er in dit geval niet zou zijn vloeit voort uit het aanbod mee te werken aan een mondeling vooronderzoek, zoals klager blijkens zijn pleitnota ook wel heeft begrepen. Bij gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft klager -zowel schriftelijk als mondeling- de gelegenheid gehad te reageren op het verweerschrift.

Het college is van oordeel dat de klacht niet slaagt. Er heeft immers alleen op verzoek van het bevoegd gezag, de gemeente B., in het kader van een advisering met betrekking tot een voorziening in het kader van de WMO, een oproep tot onderzoek plaatsgevonden.

Of de oproep al dan niet rechtmatig is, is in beginsel niet een vraag die de verzekeringsarts zich daarbij stelt of hoeft te stellen. Verweerder mocht in de gegeven omstandigheden het verzoek van het bevoegd gezag om advies voor rechtmatig houden, nu hij zich niet een oordeel kon en dus hoefde te vormen omtrent het door klager gemelde dispuut tussen hem en de gemeente. Aan de administratie van E. was wel gebleken dat er verschil van  mening was over de rechtmatigheid van de adviesaanvraag tussen het bevoegd gezag en de belanghebbende, in dit geval klager. Geheel terecht is door E. in de brief van 17 oktober 2008 aan klager gewezen op haar onmogelijkheid als onafhankelijk adviesorgaan de adviesaanvraag zelf te beoordelen en is klager gewezen op de mogelijkheid met betrekking tot die aanvraag een klacht in te dienen bij de opdrachtgever.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in de zorg die hij als verzekeringsarts ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht als kennelijk ongegrond in raadkamer dient te worden afgedaan.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en onder “2. De   feiten” van de bestreden beslissing zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4. 1 Klager heeft in beroep de in eerste aanleg aan de arts gemaakte verwijten herhaald           en nader toegelicht en enkele formele bezwaren opgeworpen .

            4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te    verwerpen.

            4.3 De behandeling in hoger beroe p heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,

mrs. W.P.C.M. Bruinsma en A. Dupain, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. Van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.