ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0525 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/221

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0525
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 19-08-2010
Zaaknummer(s): C2009/221
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tandarts. Klachten over de informatieverschaffing, behandeling en bejegening. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachten in alle onderdelen gegrond en waarschuwt de arts. Door niet te verschijnen ter zitting en lacuneus verweer wordt tandarts geacht de juistheid van klaagsters stellingen te erkennen. Hoewel de klachten elk afzonderlijk beschouwd van weinig gewicht zijn, roepen zij in samenhang het beeld op van een niet professioneel en onbehouwen optredend tandarts. De tandarts was voorts door een eerdere uitspraak een gewaarschuwd man, aldus het Regionaal Tuchtcollege. In beroep heeft de tandarts de hem gemaakte verwijten gemotiveerd betwist. Het Centraal Tuchtcollege acht de klachten in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd. Volgt vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en ongegrond verklaring van de klacht.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/221 van:

                                               A., tandarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste                                                aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. drs. F. Beenhakker,                                              advocaat te Groningen,

tegen

                                               C., wonende te B., verweerster in beroep, klaagster in eerste                                     aanleg, gemachtigde D., medewerker Informatie en                                                                 Klachtopvang gezondheidszorg, Zorgbelang E., te B..

1.         Verloop van de procedure

            C. - hierna klaagster - heeft op 9 januari 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te          Groningen tegen tandarts A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing            van 30 juni 2009, onder nummer T2009/01, heeft dat College de klacht gegrond        verklaard en aan de tandarts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

            De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een   verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 10 juni 2010, waar de tandarts, bijgestaan door mr. drs. Beenhakker is verschenen. Klaagster en haar gemachtigde zijn niet ter terechtzitting aanwezig. Zij        hebben tevoren schriftelijk meegedeeld niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.             Mr.drs. Beenhakker heeft het beroep toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen    die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ 2.      De klacht

            De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

   Klaagster is van maart 2008 tot november 2008 bij verweerder onder behandeling        geweest.

   Op enig moment is klaagster door een andere medewerker van de praktijk behandeld.   Klaagster verwijt verweerder gebrekkige informatie bij de overdracht: hij heeft          nagelaten de medewerker aan klaagster voor te stellen, terwijl deze ook geen   naamplaatje droeg.

   In een later stadium heeft verweerder verijdeld dat zijn echtgenote klaagster inzage       gaf in de BIG-gegevens van de medewerker, door haar het betreffende boekje uit             handen te grissen.

   Toen klaagster daarop constateerde dat er met verweerder niet te praten viel en uit de praktijk vertrok kwam verweerder haar achterna en voegde haar vreemde    opmerkingen toe.

   Toen de medewerker verweerder op enig moment bij de behandeling te hulp riep            behandelde verweerder klaagster kortstondig zonder handschoenen of een mondkapje             te dragen en met handen die naar sigaretten riekten.

   Voorts heeft verweerder geen of onvoldoende informatie vooraf gegeven over de           kosten van de behandeling. De rekening voor de behandeling viel klaagster tegen en        toen zij zich daarover tegenover de eerder bedoelde medewerker uitte verscheurde          deze uiteindelijk de rekening; zij heeft er nooit meer iets over gehoord. Wel meent          klaagster dat er op die rekening codes stonden die niet overeenkwamen met de    uitgevoerde behandeling. Het bevreemdt klaagster dat haar vervolgens op een   eerdere rekening, waarvoor een betalingsregeling liep, zonder duidelijke aanleiding         een korting van € 250,-  is gegeven.

   Uitleg wilde verweerder klaagster niet geven, hij werd boos en voegde haar toe dat       hij dan wel een rijke man voor haar wist.     

            Klaagster voelt zich door verweerder onheus bejegend en is van mening dat        verweerder in de uitoefening van zijn functie niet zorgvuldig jegens haar heeft        gehandeld.

3          Het verweer

            Het verweer luidt als volgt.

   Er waren veel problemen met klaagster, veelal ingegeven door de persoonlijke   omstandigheden van klaagster. Verweerder heeft uitvoerig met klaagster gesproken        over de behandeling. Uiteindelijk was zij tevreden met het eindresultaat. Verweerder    en klaagster zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat, om verdere onenigheid te   voorkomen, klaagster beter door een andere tandarts in de praktijk behandeld kon    worden.

   Zonder dat hiervoor aanleiding was, heeft verweerder klaagster tegen finale kwijting    een korting gegeven van € 250,- op de factuur.

   Deze afspraak is op 15 december 2008 schriftelijk vastgelegd.

            4.         Beoordeling van de klacht

            Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

            College als volgt.

4.1       Het is het College opgevallen dat verweerder op de klacht van verweerster heeft gereageerd met een zesregelig verweer, en dat zijn betreffende brief eindigt met de volgende zin: “Ik beschouw hierbij de zaak als afgewikkeld.” Door vervolgens niet ter zitting van het College te verschijnen heeft verweerder er blijk van gegeven de essentie van het tuchtrecht niet te begrijpen, althans niet te respecteren.

   Het is niet aan hem om te bepalen of een tuchtrechtelijke klacht is afgedaan, maar         aan het College, en het past bij een professionele houding om zich toetsbaar op te          stellen en in een openbare zitting van het College verantwoording over het eigen           professionele handelen af te leggen.

4.2       Het wel door verweerder gevoerde verweer is dusdanig lacuneus dat het College

            hier weinig mee kan. Door niet ter zitting te verschijnen heeft verweerder het het College

            onmogelijk gemaakt om meer helderheid over verweerders handelen te verkrijgen.

Het College houdt het er daarom voor dat, nu het door verweerder wel gevoerde verweer in feite niet ingaat op de klachten van klaagster, verweerder de juistheid van de stellingen die aan die klachten ten grondslag liggen erkent.

4.3       Hoewel de klachten, wanneer zij elk afzonderlijk beschouwd worden, van weinig gewicht zijn, roepen zij, wanneer zij in onderling verband worden beschouwd, het beeld op van een niet professioneel en onbehouwen optredend tandarts. Zoals het College in de uitspraak op een eerder tegen verweerder ingediende klacht al heeft overwogen dient een tandarts zich van dergelijk optreden, dat het College als klachtwaardig karakteriseert, te onthouden.

            Het komt het College voor dat verweerder het advies dat het College hem in de eerdere procedure heeft gegeven - te weten bij zichzelf te rade te gaan en zich bijvoorbeeld aan intervisie te onderwerpen - niet, althans niet met voldoende resultaat, heeft opgevolgd.

4.4       Juist nu verweerder, in elk geval door de uitspraak in de eerdere klachtprocedure tegen hem, een gewaarschuwd man was, ook specifiek op het punt van de bejegening van patiënten, acht het College termen aanwezig om ondanks de geringe ernst van de klacht, aan verweerder wederom een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Beslist wordt daarom als volgt.”

3.         Beoordeling van het hoger beroep

3.1.      In eerste aanleg heeft klaagster de tandarts – kort gezegd – verweten dat hij haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de medewerker die haar behandelde en over de kosten van de behandeling, dat hij tijdens een kortstondige behandeling geen handschoenen en mondkapje droeg en naar sigaretten rook en dat hij haar onheus heeft bejegend. Van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat die verwijten gegrond zijn en tegen de hem opgelegde maatregel van waarschuwing is de tandarts in beroep gekomen.

3.2.      In beroep heeft de tandarts toegelicht dat in de tandartsenpraktijk wordt gewerkt met een wisselend bestand van medewerkers. Voorafgaand aan een behandeling wordt de medewerker die een patiënt zal behandelen aan de patiënt voorgesteld en wordt de hoedanigheid van de medewerker genoemd. Bij klaagster, aldus de tandarts, is dat ook op die wijze gebeurd en zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen een behandeling door de desbetreffende medewerker.

Ook is klaagster middels een haar gepresenteerde begroting tevoren geïnformeerd over de kosten van de aanvankelijk afgesproken behandeling. De kosten van de zes vullingen die klaagster vervolgens ook nog wilde laten vernieuwen zijn niet meer in de begroting verwerkt maar zijn wel aan klaagster berekend. Toen klaagster bezwaar maakte tegen de hoogte van de rekening heeft de tandarts de rekening vervolgens uit coulance overwegingen met de kosten van de vullingen verminderd.

Het kan voorkomen, aldus de tandarts dat hij, wanneer hij tijdens een behandeling door een van de medewerkers wordt gevraagd om even mee te kijken geen handschoenen en/of mondkapje draagt, maar er is dan ook  geen sprake van een feitelijke behandeling door de tandarts. Volgens de tandarts is het niet mogelijk dat zijn handen en adem naar nicotine ruiken en betwist hij de hem door klaagster verweten uitlatingen te hebben gedaan. Er was verder wel degelijk bereidheid om de BIG gegevens van de medewerker die haar behandelde aan klaagster te verschaffen. Klaagster heeft evenwel voordat de tandarts daartoe de gelegenheid kreeg de praktijk verlaten.

3.3.      Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de tandarts van de hem gemaakte verwijten heeft klaagster naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege haar klachten onvoldoende onderbouwd. Bij gebrek aan feitelijke grondslag kunnen de aan de tandarts gemaakte verwijten dan ook niet slagen. Conclusie is dat het beroep slaagt.  De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan niet in stand kan blijven en het Centraal Tuchtcollege zal opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke klacht alsnog ongegrond verklaren. De aan de tandarts opgelegde maatregel van waarschuwing komt hiermee te vervallen.

3.4.      De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege aanleiding gegeven ten overvloede nog een opmerking te maken over het feit, zoals het college is gebleken dat in de tandartsenpraktijk niet wordt geregistreerd welke behandelaar bij een patiënt welke behandeling verricht. Het Centraal Tuchtcollege geeft de tandarts ernstig in overweging om een en ander te registreren. 

 4.        Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

                                               en opnieuw rechtdoende:

                                               verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. C.H.M. van Altena en G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en H.J. van Iterson en

J.E.A. Dresen, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.