ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0470 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/119

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0470
Datum uitspraak: 22-07-2010
Datum publicatie: 22-07-2010
Zaaknummer(s): C2009/119
Onderwerp:
  • Niet of te laat verwijzen
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
  • Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Echtgenoot van overleden patiënt verwijt cardioloog a.         een verkeerde of te laat een diagnose te hebben gesteld; b.         onvoldoende informatie over de behandeling, de gevolgen van die behandeling en eventuele alternatieven te hebben gegeven; c.         verkeerde medicijnen te hebben voorgeschreven of verstrekt; d.         ten onrechte niet te hebben doorverwezen naar een andere hulpverlener. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de arts alleen bij de behandeling van patiënte betrokken is geweest tijdens diverse opnames in het ziekenhuis en dat zijn rol in de behandeling van patiënte dan ook gering geweest. Het is het college niet gebleken dat de arts, waar en voor zover hij bij de behandeling van patiënte betrokken is geweest, haar niet die zorg geboden heeft waartoe hij jegens haar was gehouden. Beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/119 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               F., cardioloog, wonende te M., verweerder in hoger beroep en                                              in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van

                                               mr. J.J.W. Remme, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            Appellant - hierna klager - heeft op 28 februari 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te            ‘s-Gravenhage tegen verweerder - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing          van 31 maart 2009, onder nummer 2008 H 026c, heeft dat College de klacht in alle         onderdelen afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.             De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep           tegelijk met de zaken onder nr. 2009/117 (klager / C., cardioloog) en 2009/118 (klager       / E., cardioloog) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 27 mei 2010. De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen zijn klager, vergezeld van   zijn zoon G. en mr. Remme, namens de arts. De arts is niet ter terechtzitting           aanwezig. Mr. Remme heeft het verweer toegelicht aan de hand van       pleitaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ 2. De klacht

            De klacht betreft de behandeling door de arts van de echtgenote van klager, mevrouw   H., (verder te noemen: patiënte) geboren op 15 juni 1950 en overleden op          20 januari       2008. Klager stelt dat de arts niet zorgvuldig is geweest bij de behandeling van zijn    echtgenote en de situatie verkeerd heeft ingeschat. Klager verwijt de arts kort    gezegd:

a.         een verkeerde of laat een diagnose te hebben gesteld;

b.         onvoldoende informatie over de behandeling, de gevolgen van die behandeling               en eventuele alternatieven te hebben gegeven;

c.         verkeerde medicijnen te hebben voorgeschreven of verstrekt;

d.         ten onrechte niet te hebben doorverwezen naar een andere hulpverlener.

            3. Het standpunt van de arts

            Patiënte is enkele jaren behandeld in Ziekenhuis I. vanwege ernstig (ischemisch)            hartlijden met drietakslijden en hoofdstanstenose. Bij de poliklinische controles werd     patiënte vooral door een collega-arts gezien. Tijdens de opnames is ook de arts in            beperkte mate  bij de behandeling betrokken geweest. De geneeskundige behandeling   van patiënte is tot stand gekomen na overleg met andere medisch specialisten in             Ziekenhuis I. en het J..

            In juli 2006 is patiënte in het J. gezien in verband met eventuele harttransplantatie.       Omdat patiënte werd behandeld voor tuberculose is besloten eerst de volledige   behandeling hiervan af te wachten, waarna patiënte voor verdere cardiale follow up     naar (het Centraal Tuchtcollege leest: een collega van) de arts is terugverwezen.       

Het laatste poliklinisch consult door een collega van de arts vond plaats op

30 november 2007. De behandeling met tuberculostatica was toen net afgerond en de toestand van patiënte was stabiel. Besloten werd nader onderzoek te doen naar de hartfunctie middels onder andere een echocardiogram. In december 2007 trad een verslechtering van de toestand van patiënte op en was opname noodzakelijk. Na in eerste instantie herstel en ontslag, werd patiënte een dag later wederom opgenomen. Er was sprake van “forward failure”. Dit maakte noodzakelijk om patiënte naar het J. te K. over te plaatsen. De arts stelt dat hij ten opzichte van patiënte de vereiste zorg heeft betracht.

4. De beoordeling

Tijdens de zitting is gebleken dat het verwijt van klager met name is gelegen in het feit dat patiënte niet direct na het laatste poliklinische consult in november 2007 voor een harttransplantatie is doorverwezen naar het J.. De medicatie voor de tuberculose was toen immers gestopt. Dit verwijt treft het handelen van de collega-arts die patiënte poliklinisch heeft gezien en is in deze tuchtprocedure derhalve niet aan de orde. In de onderhavige zaak staat de betrokkenheid van de individuele arts bij de behandeling van patiënte centraal en in het bijzonder of de arts daarbij een verwijt valt te maken in de zin van artikel 47, eerste lid van  de Wet op de individuele gezondheidszorg.

Vaststaat dat de arts betrokken is geweest bij de herhaalde opnames van patiënte in het ziekenhuis. In december 2007 werd patiënte opgenomen in verband met algehele malaise en aanwijzingen voor dehydratie. Toen de dehydratie verholpen was was ontslag aanvaardbaar en mochten de arts en zijn collegae ervan uitgaan dat verder herstel in de thuissituatie zou kunnen plaatsvinden. Dat deze verwachting niet is uitgekomen doet daar niet aan af. Toen patiënte een dag later wederom werd opgenomen in het ziekenhuis zijn de juiste onderzoeken gedaan. Toen kwam vast te staan dat sprake was van “forward failure”. Daarop is patiënte terecht doorgestuurd naar het J.. Eerder insturen naar het J. had geen verandering in de situatie gebracht. Het door de arts en zijn collegae gevoerde beleid is regelmatig afgestemd met het J.. Het College acht het optreden van de arts aanvaardbaar en wijst om die reden de klachtonderdelen a en d af.

De klachtonderdelen b en c treffen evenmin doel. Er is niet gebleken dat onvoldoende informatie is verstrekt aan patiënte en haar familie. De klacht, dat verkeerde medicatie is voorgeschreven, is niet nader door klager onderbouwd en het is het College ook niet uit andere bron gebleken dat verkeerde medicatie is voorgeschreven.

Hoewel het begrijpelijk is dat klager met niet beantwoorde vragen zit over het overlijden van zijn echtgenote, is naar het oordeel van het College geen sprake geweest van verwijtbaar handelen van de arts. Het College wijst de klacht in alle onderdelen als ongegrond af.

3.         Beoordeling van het hoger beroep

            3.1.      Klager heeft in beroep zijn oorspronkelijke klacht herhaald en nader    toegelicht.

            3.2.      De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te          verwerpen.

            3.3.      Op grond van de stukken overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.        

            De arts is als cardioloog verbonden aan het Ziekenhuis I.. Patiënte is enige jaren onder           behandeling geweest van de afdeling cardiologie van genoemd ziekenhuis. In het      poliklinisch traject is zij hoofdzakelijk gezien door cardioloog C., die haar      hoofdbehandelaar was. De arts is, zij het in beperkte mate, bij de behandeling van       patiënte betrokken geweest tijdens diverse opnames in het ziekenhuis. Zijn rol in de          behandeling van patiënte is dan ook gering geweest. Het is het college niet gebleken dat       de arts, waar en voor zover hij bij de behandeling van patiënte betrokken is geweest,             haar niet die zorg geboden heeft waartoe hij jegens haar was gehouden.

            3.4.      Het voorgaande betekent dat het Centraal Tuchtcollege, gelijk het Regionaal   Tuchtcollege doch met een enigszins afwijkende motivering, van oordeel is dat de klacht ongegrond is.

            Het beroep wordt verworpen.

4.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en P.J. Wurzer, leden-juristen en dr. A.A. de Rotte en

prof.dr. J.B.L. Hoekstra, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.