ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0468 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/117

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0468
Datum uitspraak: 22-07-2010
Datum publicatie: 22-07-2010
Zaaknummer(s): C2009/117
Onderwerp:
  • Niet of te laat verwijzen
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
  • Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Echtgenoot van overleden patiënt verwijt cardioloog a.         een verkeerde of te laat een diagnose te hebben gesteld; b.         onvoldoende informatie over de behandeling, de gevolgen van die behandeling en eventuele alternatieven te hebben gegeven; c.         verkeerde medicijnen te hebben voorgeschreven of verstrekt; d.         ten onrechte niet te hebben doorverwezen naar een andere hulpverlener. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel dat er geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/117 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., cardioloog, wonende te D., verweerder in hoger beroep, en                                              in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van

                                               mr. J.J.W. Remme, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            Appellant - hierna klager - heeft op 28 februari 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te            ‘s-Gravenhage tegen verweerder - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing          van 31 maart 2009, onder nummer 2008 H 026a, heeft dat College de klacht in alle         onderdelen afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.             De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep           tegelijk met de zaken onder nr. 2009/118 (klager / E., cardioloog) en 2009/119 (klager       / F., cardioloog) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 27 mei 2010. De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen zijn klager, vergezeld van   zijn zoon G. en de arts, bijgestaan door mr. Remme. Mr. Remme heeft het verweer          toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege           heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ 2. De klacht

            De klacht betreft de behandeling door de arts van de echtgenote van klager, mevrouw   H., (verder te noemen: patiënte) geboren op 15 juni 1950 en overleden op          20 januari       2008. Klager stelt dat de arts niet zorgvuldig is geweest bij de behandeling van zijn    echtgenote en de situatie verkeerd heeft ingeschat. Klager verwijt de arts kort    gezegd:

            a.         een verkeerde of te laat een diagnose te hebben gesteld;

            b.         onvoldoende informatie over de behandeling, de gevolgen van die behandeling               en eventuele alternatieven te hebben gegeven;

            c.         verkeerde medicijnen te hebben voorgeschreven of verstrekt;

            d.         ten onrechte niet te hebben doorverwezen naar een andere hulpverlener.

            3. Het standpunt van de arts

Patiënte is enkele jaren behandeld in Ziekenhuis I. vanwege ernstig (ischemisch) hartlijden met drietakslijden en hoofdstanstenose. Bij de poliklinische controles werd patiënte vooral door de arts gezien. Tijdens de opnames zijn ook collegae van de arts bij de behandeling betrokken geweest. De geneeskundige behandeling van patiënte is tot stand gekomen na overleg met andere medisch specialisten in Ziekenhuis I. en het J..

In juli 2006 is patiënte in het J. gezien in verband met eventuele harttransplantatie. Omdat patiënte werd behandeld voor tuberculose is besloten eerst de volledige behandeling hiervan af te wachten, waarna patiënte voor verdere cardiale follow up naar de arts is terugverwezen. 

Het laatste poliklinisch consult door de arts vond plaats op 30 november 2007. De behandeling met tuberculostatica was toen net afgerond en de toestand van patiënte was stabiel. Besloten werd nader onderzoek te doen naar de hartfunctie middels onder andere een echocardiogram. In december 2007 trad een verslechtering van de toestand van patiënte op en was opname noodzakelijk. Na in eerste instantie herstel en ontslag, werd patiënte een dag later wederom opgenomen. Er was sprake van “forward failure”. Dit maakte noodzakelijk om patiënte naar het J. te K. over te plaatsen. De arts stelt dat hij ten opzichte van patiënte de vereiste zorg heeft betracht.

             4. De beoordeling

Tijdens de zitting is gebleken dat klager de arts met name verwijt patiënte niet direct na het laatste poliklinische consult in november 2007 voor een harttransplantatie te hebben doorverwezen naar het J.. De medicatie voor de tuberculose was toen immers gestopt. De arts heeft dit verwijt bestreden en het gevoerde beleid toegelicht. De toestand van patiënte was op het moment van het poliklinisch consult stabiel te noemen. Er was toen geen reden om patiënte direct door te sturen naar het J. en de arts kon begrijpelijkerwijze besluiten om eerst nader onderzoek te doen naar de hartfunctie van patiënte. De verslechtering die in december 2007 en januari 2008 in de situatie van patiënte vervolgens optrad was, hoewel de prognose op langere termijn bepaald niet gunstig was,  niet te voorzien. Toen vast kwam te staan dat sprake was van “forward failure” is patiënte doorgestuurd naar het J.. Eerder insturen naar het J. had overigens geen verandering in de situatie gebracht. Het door de arts en zijn collegae gevoerde beleid is regelmatig afgestemd met het J.. Het College acht het optreden van de arts aanvaardbaar en wijst om die reden de klachtonderdelen a en d af.

De klachtonderdelen b en c treffen evenmin doel. Er is niet gebleken dat onvoldoende informatie is verstrekt aan patiënte en haar familie. De klacht, dat verkeerde medicatie is voorgeschreven, is niet nader door klager onderbouwd en het is het College ook niet uit andere bron gebleken dat verkeerde medicatie is voorgeschreven.

Alhoewel het begrijpelijk is dat klager met niet te beantwoorden vragen zit over het overlijden van zijn echtgenote, is naar het oordeel van het College geen sprake geweest van verwijtbaar handelen van de arts. Het College wijst de klacht in alle onderdelen als ongegrond af.”

3.         Beoordeling van het hoger beroep

            3.1.      Klager heeft in beroep zijn oorspronkelijke klacht herhaald en nader    toegelicht.

            3.2.      De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te          verwerpen.

            3.3.      Op grond van de stukken en hetgeen door partijen ter terechtzitting over en     weer nog naar voren is gebracht onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel    van het Regionaal Tuchtcollege dat er naar het oordeel van het college geen sprake is         geweest van verwijtbaar handelen van de arts. Het Centraal Tuchtcollege neemt over             hetgeen het Regionaal Tuchtcollege daartoe heeft overwogen, met dien verstande dat in plaats van de zin: “ De verslechtering die in december 2007 en januari 2008 in de             situatie van patiënte vervolgens optrad was, hoewel de prognose op langere termijn        bepaald niet gunstig was, niet te voorzien.” gelezen moet worden:

            “ Hoewel de prognose op langere termijn niet gunstig was en een verslechtering in de situatie van patiënte voorzienbaar was, was niet voorspelbaar dat die verslechtering al        in december 2007 / januari 2008 zou optreden.”

            3.4.      Het voorgaande betekent dat het beroep wordt verworpen.

4.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en  P.J. Wurzer, leden-juristen en dr. A.A. de Rotte en

prof.dr. J.B.L. Hoekstra, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.