ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0467 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/145

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0467
Datum uitspraak: 22-07-2010
Datum publicatie: 22-07-2010
Zaaknummer(s): C2009/145
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kaakchirurg. Klager heeft zich als civiele partij gevoegd in strafzaak. Klacht luidt dat de kaakchirurg ten behoeve van die procedure een onjuiste en van de eerder gegeven diagnose afwijkende diagnose heeft opgesteld, met gevolg dat de strafrechter de vordering heeft afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de vordering niet is afgewezen op grond van de inhoud van de brief van de kaakchirurg, maar omdat niet was voldaan aan de eis dat een (civiele) vordering van een benadeelde partij in het strafproces alleen kan worden toegewezen als deze eenvoudig van aard is. Beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/145 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., kaakchirurg, wonende te D., werkzaam te E.,

                                               verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg,

                                               met rechtskundige bijstand van mr. H.J.C. Smink, jurist                                                          medische zaken F..

1.         Verloop van de procedure

            Appellant - hierna klager - heeft op 17 juni 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te      Amsterdam tegen verweerder  - hierna de kaakchirurg - een klacht ingediend. Bij       beslissing van 3 februari 2009, onder nummer 08/152T, heeft dat College de klacht         afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 10 juni 2010, waar zijn verschenen klager alsmede de kaakchirurg      bijgestaan door mr. Smink. Partijen hebben over en weer hun standpunten toegelicht.             Mr. Smink heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die aan het Centraal             Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ 2. De feiten.

            Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan.

            Op 14 maart 2007 heeft klager bij het uitlaten van zijn hond van een buurtgenoot een   klap gekregen in zijn gezicht.

            Op 15 maart 2007 deed hij aangifte van mishandeling bij de politie. Het daarvan           opgemaakte proces-verbaal is - na completering - ingezonden naar het arrondissementsparket te G.. Aldaar is besloten de  buurtgenoot als verdachte te          vervolgen en het Openbaar Ministerie (OM)  heeft de zaak op enig tijdstip           aangebracht bij de politierechter te G..

            In het strafdossier bevond zich een formulier houdende medische informatie        opgemaakt op 26 april 2007 door H., KNO-arts. Klager heeft - na daartoe in de            gelegenheid te zijn gesteld - zich gevoegd als benadeelde partij in het strafproces en    daartoe een schriftelijke vordering ingediend. Daarin becijfert hij de totale door hem             geleden schade op Euro 10.355,72 waaronder een post smartengeld van 8000,-- Euro.

Ter zitting van de politierechter heeft deze - zo moet uit de stukken van klager worden opgemaakt - kennelijk ook de beschikking gehad over een door of namens de rechtsbijstandverzekering van klager (I.) opgemaakt medisch dossier. Dat diende ter ondersteuning van de vordering van klager in het strafproces.

In dat dossier was opgenomen een brief van verweerder aan I. van 8 juni 2007. Hierin doet hij verslag van de bevindingen van zijn collegae en hemzelf. Deze brief eindigt als volgt:

" samengevat hebben wij op het gebied van de mondziekten en kaakchirurgie geen objectiveerbare gevolgen van een mishandeling kunnen vaststellen ".

Bij brief van 15 april 2008 heeft het Parket te G. klager bericht:  " ....De rechtbank heeft uw vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet eenvoudig van aard is ".

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder een foute diagnose op papier heeft gezet voor de strafrechter, welke diagnose geheel anders was dan de eerder gegevene, waardoor de strafrechter de vordering heeft afgewezen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan

5. De overwegingen van het college.

Klager ziet over het hoofd dat de politierechter zijn vordering niet heeft afgewezen op grond van de inhoud van de brief van verweerder, maar omdat niet was voldaan aan de thans ondermeer geldende eis als neergelegd in het wetboek van strafvordering dat een (civiele) vordering van een benadeelde partij in het strafproces alleen kan worden toegewezen als deze eenvoudig van aard is.

Kennelijk heeft de politierechter geoordeeld dat dit niet het geval was en daarom tot niet ontvankelijkheid van klager geconcludeerd.

Waarop dat oordeel van de politierechter is gebaseerd is door de tuchtrechter niet vast te stellen en het behoort ook niet tot zijn competentie in dat onderzoek te treden.

Nu niet kan worden vastgesteld in hoeverre de brief van verweerder of zijn conclusie een rol heeft gespeeld in de afwegingen van de politierechter en evenmin gezegd kan worden dat die brief kennelijk volstrekt onjuist zou zijn, kan de klacht niet tot het door verweerder gewenste resultaat leiden.

Het college voegt er nog aan toe dat de voor klager teleurstellende uitspraak van de strafrechter geenszins betekent dat  hij zijn rechten op een claim zou hebben verspeeld. Hij dient zich daartoe tot de bevoegde civiele rechter te wenden.

            De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder        verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder            2. De feiten zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1.      Klager heeft in beroep zijn oorspronkelijke klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2.      De kaakchirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

4.3.      De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en tot een ander oordeel dan dat van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat in de eerste zin van rechtsoverweging 5. met “afwijzen” wordt bedoeld dat klager door de politierechter in zijn vordering  niet-ontvankelijk is verklaard.

4.4.      Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet kan slagen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. C.H.M. van Altena en G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en H.J. van Iterson en

J.E.A. Dresen, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.