ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0398 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/148

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0398
Datum uitspraak: 24-06-2010
Datum publicatie: 24-06-2010
Zaaknummer(s): C2009/148
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klagers zijn de echtgenote en broer van een patiënt die is geopereerd aan een tumor aan de vena cava superior en de rechter longkwab. Door het afglijden van een partiële klem is patiënt uiteindelijk door hersenschade overleden. Klagers verwijten de cardio-thoracaal chirurg dat hij heeft afgezien van het direct vervangen van de vena cava superior. Het RTG wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klagers niet-ontvankelijk met betrekking tot de eerst in hoger beroep geuite klacht en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/148 van:

                                               1. A., 2. B., wonende respectievelijk te C. en te D.,

                                               appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigde:

                                               mr. R.Vleugel, advocaat te Utrecht,

tegen

                                               E., cardio-thoracaal chirurg, wonende te F., verweerder in beide                                            instanties, gemachtigde: mr. R.P.F. van der Mark, advocaat te                                    Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. en B. - hierna  klagers - hebben op 12 november 2007 bij het Regionaal    Tuchtcollege te Amsterdam tegen cardio-thoracaal chirurg E. - hierna de arts - een         klacht ingediend. Bij beslissing van 28 april 2009, onder nummer 07/326 heeft dat          College de klacht afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep       gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 3 juni 2010 tegelijk behandeld met de zaak 2007/147 (A. en B. /   G., cardio-thoracaal chirurg). De zaken zijn niet gevoegd. Ter terechtzitting zijn           verschenen klagers, bijgestaan door mr. R. Vleugel voornoemd, alsmede de arts,        bijgestaan door mr. R.P.F. van der Mark voornoemd.

            De zaak is over en weer bepleit. Mr. R. Vleugel heeft dat gedaan aan de hand van een            pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2.       De feiten.

            Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van     het volgende worden uitgegaan.

            2.1       H., geboren op 4 januari 1958, overleden op 14 oktober 2007 in het I.-    Ziekenhuis te J., was de partner van A. en een broer van B. en K..

            2.2       H. was in juni 2007 opgenomen in het L.-Ziekenhuis in C. wegens            pleuropneumonie links. Bij onderzoek werd toen bij toeval een proces in het voorste   mediastinum gevonden. Hiernaar is nader onderzoek gedaan. Als differentiaal        diagnose is gesteld een mediastinumtumor, thymoom of teratoom, met mogelijk             ingroei in de vena cava superior. H. is verwezen naar de longchirurgische praktijk         van het I.-Ziekenhuis.

             2.3       Op 19 september 2007 is de casus van H. besproken in een multidisciplinair        overleg. De disciplines longziekten, thoraxchirurgie, radiotherapie en nucleaire          geneeskunde waren daarin vertegenwoordigd. De conclusie was dat H. in        aanmerking kwam voor een sternotomie waarbij het proces radicaal zou worden   verwijderd.

            2.4       H. is op 10 oktober 2007 opgenomen op de afdeling longchirurgie            van het I.-       Ziekenhuis voor het verwijderen van het proces door middel van een sternotomie.     Deze operatie is op 12 oktober 2007 uitgevoerd door G., cardio-thoracaal chirurg.

            2.5       G. heeft een vaatklem partieel over de cava superior geplaatst als proef en         tien minuten gewacht. Toen dit geen hemodynamische problemen gaf, is de klem          opnieuw partieel geplaatst en is G. begonnen met de verwijdering van de tumor. Na    het uitprepareren van de tumor is de partiële klem losgeschoten. Er trad toen een         acute bloeding op. De cava superior is vervolgens gedurende vijftien minuten volledig             afgeklemd, net onder de vena anonyma en ter hoogte van de inmonding in het rechter   atrium. Ook is heparine toegediend. Na verwijdering van de volledige klem trad             langzaam herstel op van saturatie en hemodynamiek. Gezien de nog bestaande    partiële stuwing  werd een extra bypass met een 8 mm prothese vanaf de anonyma    naar het linker hartoor gehecht. Verweerder verscheen toen in de operatiekamer. De     anesthesist uitte het vermoeden dat bij H. neurologische schade was ontstaan. G.       en        verweerder hebben na overleg besloten op dat moment niet over te gaan tot totale            vervanging van de vena cava           superior. H. is overgebracht naar de Intensive Care.          Daar aangekomen deed zich een hemodynamische achteruitgang voor. Aansluitend     heeft een tweede operatie plaatsgevonden, waarbij de vena cava superior alsnog is        vervangen met gebruikmaking van de hart-long-machine. Deze tweede operatie is    uitgevoerd door verweerder, G. en een arts-assistent.

            2.6       Na de tweede operatie is in de avond van 12 oktober 2007 na neurologisch         onderzoek geconstateerd dat H. klinisch hersendood was. H. is op 14 oktober 2007 overleden.”

            2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

            “3.       Het standpunt van klager en de klacht.

            De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat aan het einde van de eerste operatie op      12 oktober 2007 de vena cava superior had dienen te worden vervangen, en dat          verweerder mede verantwoordelijk is voor de beslissing om dat niet te doen.

            4.         Het standpunt van verweerder.

            Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.    Op zijn standpunt wordt hierna ingegaan voor zover relevant voor de beoordeling van        de klacht.”

            2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende          overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5.       De overwegingen van het College.

            Bij de beoordeling van de klacht wordt voorop gesteld dat verweerder de            operatiekamer binnenkwam nadat de acute noodsituatie, die was ontstaan door het      afglijden van de partiële klem, was afgewend. Verweerder heeft toegelicht dat op dat         moment wel is overwogen om de vena cava superior direct te vervangen, maar dat daarvan is afgezien in overleg met G. voornoemd. In hun afwegingen is volgens             verweerder betrokken dat saturatie en hemodynamiek zich langzaam herstelden, de       anesthesist aanwijzingen voor neurologische schade meldde en de kans op toename van die schade groot zou zijn wanneer de vena cava superior aansluitend werd           vervangen. Er is daarom voor gekozen de operatie te beëindigen en H. naar de           Intensive Care te brengen, aldus verweerder.

            L., ter zitting als deskundige gehoord, heeft als volgt verklaard. De beslissing van          verweerder om de vena cava superior aansluitend aan de eerste operatie niet te        vervangen, is naar zijn opvatting weliswaar verdedigbaar, maar is            niet van invloed          geweest op de afloop. Het gaat erom dat, toen de partiële klem afgleed, een acute      bloeding optrad. Als gevolg daarvan moest de vena cava superior volledig worden             afgeklemd. Daarmee was hersenschade niet te voorkomen. Deze afklemming richtte      schade aan in de hersenen, doordat het bloed als gevolg van de volledige afklemming        van de vena cava superior niet uit de hersenen kon worden             afgevoerd.

            Klagers hebben hiertegenover onvoldoende toegelicht waarom de beslissing om de         vena cava superior aansluitend aan de eerste operatie niet te vervangen, verkeerd      was. In het bijzonder hebben zij onvoldoende toegelicht waarom de neurologische             schade het gevolg zou zijn van het besluit om de vena cava superior niet aansluitend     aan de eerste operatie te vervangen. Het College acht de afwegingen van verweerder    om daarvan af te zien in de gegeven omstandigheden verdedigbaar. Het College         verenigt zich met de opinie van L. en de gronden daarvan en maakt die tot de           zijne.

            De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerder kan met      betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de          beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klagers beogen de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter            beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd komt neer op een       herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg hebben geuit. Voorts houden    zij de arts als lid van het behandelteam verantwoordelijk voor het doen en laten van     zijn collega G.. Zij concluderen (impliciet) tot gegrond verklaring van hun   klacht.

            4.2  De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert -     zakelijk weergegeven - tot niet-ontvankelijk verklaring van klagers in hun beroep, dan      wel tot ongegrond verklaring van het beroep en bekrachtiging van de bestreden          beslissing zonodig onder aanvulling van de gronden.

            Beoordeling.

            4.3 In eerste aanleg hebben klagers aan hun klacht ten grondslag gelegd dat de arts mede       verantwoordelijk is voor de beslissing om aan het einde van de eerste operatie op

            12 oktober 2007 de vena cava superior (vcs) niet te vervangen. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich -  wat dit klachtonderdeel betreft - met de overwegingen en        het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en maakt deze tot respectievelijk de zijne en         het zijne.  

            4.4 Daarnaast verwijten klagers de arts thans in hoger beroep ook dat hij als lid van het          behandelteam tevens verantwoordelijk is te houden voor het chirurgische doen en laten        van zijn collega G.. Nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal   Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het             Centraal Tuchtcollege voor te leggen en in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het            Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd, valt dit nieuwe klachtonderdeel     buiten het bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klagers in zoverre in hun      beroep niet-ontvankelijk verklaren.  

            4.5 Conclusie uit het voorgaande is dat klagers in het beroep niet-ontvankelijk worden            verklaard voor zover zij in beroep een nieuwe klacht hebben geuit en dat het beroep            voor het overige wordt verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verklaart klagers in het beroep niet-ontvankelijk voorzover zij                                    een nieuwe klacht hebben geuit

                                               en

                                               verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en dr. R.T. Ottow en

dr. A.A. de Rotte, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.