ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0366 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010/050

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0366
Datum uitspraak: 10-06-2010
Datum publicatie: 11-06-2010
Zaaknummer(s): C2010/050
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de verpleegkundige (zorgcoƶrdinator van een woongroep) dat hij haar dochter heeft mishandeld door haar tegen haar achterste te schoppen waardoor zij rugklachten heeft gekregen en angstig is geworden. Het RTG heeft klaagster ontvankelijk verklaard in haar klacht omdat de verpleegkundige is ingeschreven in het BIG-register en de pedagogische begeleiding aangemerkt kan worden als handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De klacht wordt afgewezen omdat mishandeling niet is vast komen te staan noch aannemelijk is geworden. Klaagster heeft het beroep te laat ingediend. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster om die reden niet ontvankelijk in het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2010/050 van:

                                                A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. J.M.W. van Aubel, advocaat te Heerlen,

tegen

                                               C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide                                                     instanties, gemachtigde: mr. S. Colsen, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 14 oktober 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verpleegkundige C. - hierna te noemen de        verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 december 2009, onder     nummer 08161a heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

            Klaagster is van die beslissing in hoger beroep gekomen.

            Op 11 mei 2010 heeft het Centraal Tuchtcollege de zaak buiten aanwezigheid van       partijen in raadkamer behandeld.

2.         Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

            2.1  Ingevolge het bepaalde in artikel 73 lid 1 van de Wet BIG dient het beroepsschrift           op straffe van niet-ontvankelijkheid te worden ingediend binnen zes weken na de             verzending van het bestreden besluit. De bestreden beslissing is bij brief van

            17 december 2009 aan klaagster gezonden. Uit de op het beroepschrift geplaatste      stempelafdruk met de datum 9 februari 2010 blijkt dat het beroepschrift door het        Regionaal Tuchtcollege niet is ontvangen binnen de genoemde termijn van zes weken.

            2.2 Artikel 73 lid 3 van de Wet BIG bepaalt dat wanneer het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend, niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan         achterwege blijft, indien de indiener van het beroep aantoont dat hij het beroep heeft            ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon worden. De secretaris             van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster bij brief van 18 maart 2010 de   gelegenheid geboden om (uiterlijk op 1 april 2010) aan te tonen dat zij het beroep    weliswaar na afloop van de zes weken termijn, doch zo spoedig als dit redelijkerwijs   verlangd kon worden, heeft ingesteld. Klaagster heeft hierop bij brief van

            24 maart 2010 (ingekomen op 26 maart 2010) gereageerd. Klaagster voert - zakelijk            weergegeven en voorzover hier van belang - aan dat zij de voor haar zo belangrijke      brief van 2  februari 2010 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (waaruit blijkt           dat bepaalde procedures waarop zij zich heeft beroepen, voorzover ze al bestonden,             toch niet werden gevolgd) eerst in de avond op 4 februari 2010 in de brievenbus         kreeg, dat zij zich heeft laten adviseren en dat zij vervolgens op zaterdag

            6 februari 2010 de brief inzake het hoger beroep heeft geschreven en gepost.

            2.3 Klaagster was zich er blijkens de inhoud van haar brief van 6 februari 2010 van bewust dat de appeltermijn op 6 februari met ongeveer een week was overschreden.

Klaagster heeft uiteengezet, in haar brieven van 6 februari en 24 maart 2010, dat zij heeft gewacht met het instellen van hoger beroep totdat zij de informatie van de Inspectie had ontvangen en, kort gezegd, zich had laten adviseren.

Hieruit blijkt niet dat er voor klaagster een deugdelijke reden was om het beroep te kunnen instellen eerst na ommekomst van de appeltermijn. Immers, klaagster had het beroep kunnen en moeten instellen binnen de termijn. Was zij later tot de bevinding gekomen, bv. op grond van de buiten de appeltermijn ontvangen brief van de Inspecteur, dat het beroep niet gehandhaafd diende te worden, had zij dat beroep alsnog kunnen intrekken.

Klaagster heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij het beroep heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs van haar mocht worden verlangd.

2.4 Het voorgaande betekent dat het beroepschrift niet voldoet aan het in artikel 73 lid 1 Wet BIG gestelde vereiste, zodat klaagster op grond van het bepaalde in artikel 74 lid 1 Wet BIG niet-ontvankelijk is in het beroep.

  3.       Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en

drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2010, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.