ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0361 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/233

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0361
Datum uitspraak: 10-06-2010
Datum publicatie: 11-06-2010
Zaaknummer(s): C2009/233
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Bij klaagster zijn in het verleden siliconenprothesen in haar borsten geplaatst en is zij geopereerd aan nadien optredende kapselvorming. Zij is door de arts geopereerd omdat zij haar siliconenprothesen wilde vervangen door waterprothesen. Klaagster verwijt de arts dat hij onmiddellijk voorafgaand aan de operatie niet bij haar is geweest en dat zij door zijn  toedoen nu misvormde borsten heeft. Het RTG heeft deze klachten afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/233 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., plastisch chirurg, destijds werkzaam te B., destijds wonende                                             te D., tegenwoordig te E. (F.), verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 13 augustus 2008 bij het Regionaal             Tuchtcollege te Eindhoven tegen plastisch chirurg C. - hierna te noemen de arts - een       klacht ingediend. Bij beslissing van 27 juli 2009, onder nummer 08125 heeft dat          College de klacht als ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in      hoger beroep gekomen. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare             terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 april 2010, waar zijn verschenen             klaagster alsmede de arts, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

            Het gaat in deze zaak om het volgende:

            In 1987 zijn bij klaagster voor het eerst borstprotheses aangebracht. Op 29 juli 2003 is zij gezien door een collega van verweerder in verband met kapselvorming. Een operatie is toen niet verricht. Vervolgens is klaagster door collegae van verweerder gezien op 29 juli 2003, weer in verband met kapselvorming, en verder op

20 januari 2006, op 21 april 2006 en op 12 mei 2006. Op 29 mei 2006 is klaagster bij verweerder op de poli geweest met het oog op een prothesewissel met watergevulde protheses, in welke operaties verweerder gespecialiseerd is.

Op 22 juni 2006 heeft verweerder klaagster geopereerd. Daarbij zijn de bestaande (siliconen)protheses vervangen door  grotere (320cc) met water gevulde protheses. Na de operatie zaten de borsten naar de mening van klaagster te hoog en aan de onderkant  zat  weinig vulling en te veel huid. Masseren conform advies van verweerder hielp niet. Verweerder adviseerde tot een tweede operatie, waarvan de kosten voor klaagster € 2922,38 bedroegen. Op 24 oktober 2006 is deze operatie verricht, ditmaal door een collega van verweerder; aan deze op zich geslaagde operatie heeft klaagster littekens overgehouden.”

            2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster kwam onvoorbereid, zonder verweerder gezien te hebben, op de OK. Het team wist niet wat er moest gebeuren. Na de operatie schrok klaagster van de verminking. Ze had veel te hoge borsten en beneden kon zij het vel zo vastpakken. Verweerder adviseerde aanvankelijk massage maar toen dat niet hielp zei hij dat er een tweede operatie nodig was. Na die tweede operatie door een collega van verweerder leken de borsten iets meer normaal, maar de littekens waren afschuwelijk. Na enkele jaren zou dat –misschien- goed komen, aldus die arts.

De klacht houdt in dat klaagster door toedoen van verweerder met misvorming van haar borsten is geconfronteerd. 

Klaagster is van mening dat verweerder aansprakelijk is voor de kosten maar, zoals zij ter zitting heeft bevestigd, zij is ervan op de hoogte dat het college niet bevoegd is schade toe te kennen.

4. Het standpunt van verweerder

Omdat klaagster sinds de eerste operatie (in 1987) in gewicht was toegenomen moest ter plaatsing van de nieuwe protheses een grotere holte worden gemaakt. Dat gebeurt doordat na het verwijderen van de oorspronkelijke protheses de ruimte onder in de borsten wordt vergroot, waarna de nieuwe protheses via een met een snee gemaakte opening worden ingebracht en vervolgens met water worden gevuld.  Met deze techniek kan worden volstaan met een relatief kleine opening, maar het nadeel is dat (verkalking van) de kapselvorming niet altijd zichtbaar is. In dit geval is later van verkalking gebleken; op de vooraf gemaakte foto’s was dat niet zichtbaar.

Toen tijdens poliklinisch bezoek bleek dat, na het advies om te masseren, de protheses onvoldoende zakten, heeft verweerder gezegd dat een hersteloperatie nodig was. Omdat  verweerder vervolgens het ziekenhuis heeft verlaten, heeft hij deze operatie niet meer zelf verricht.

Het onderhavige probleem is een gevolg geweest van de kapselvorming, met kalk, die was ontstaan door de oude protheses. Het komt zeer zelden (in minder dan 2% van de gevallen) voor dat de nieuwe protheses daardoor hun natuurlijke vorm niet kunnen aannemen.

Verweerder heeft voorafgaande aan de operatie klaagster wel degelijk gezien. Dit blijkt uit de foto (ter zitting door verweerder getoond) waarop te zien is dat er lijnen op het lichaam van (een zittende, dus nog voordat anesthesie plaatsvond) klaagster zijn getekend. Verweerder doet dat altijd zelf.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

De gevolgen van de operatie zijn niet conform de verwachtingen van klaagster geweest, doordat de protheses onvoldoende zakten en, samenhangend daarmee, haar borsten hoger zaten dan verwacht. De vraag is of dit tegenvallende resultaat te wijten is aan tekortschieten door verweerder.

Het college stelt voorop dat de operatietechniek van verweerder voldoet aan de professionele maatstaven. Deze techniek heeft als voordeel dat kan worden volstaan met een relatief geringe ingreep (snee) in de borsten, waardoor de littekenvorming gering is. Een nadeel is echter dat er minder mogelijkheden zijn om aard en omvang van kapselvorming te onderzoeken, voordat de prothesen worden geplaatst.

Verweerder heeft gedaan wat hij moest doen, door vóór de operatie foto’s van het betrokken gebied te maken; daarop was geen verkalking te zien. Het was daarom, met gebruikmaking van de door verweerder gehanteerde methode, verantwoord de ingreep te verrichten zoals verweerder heeft gedaan. Verweerder hoefde niet ervan uit te gaan dat de protheses  vanwege de kalkvorming onvoldoende mogelijkheid zouden hebben om op de doorgaans gebruikelijke en gewenste wijze te zakken. Dat een tweede operatie - met daarmee gepaard gaande littekens - noodzakelijk werd, kan verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Dat verweerder, onmiddellijk voorafgaande aan de door hem uitgevoerde operatie, niet bij klaagster is geweest, op een tijdstip dat nog geen anesthesie had plaatsgevonden, is tengevolge van de betwisting door verweerder niet komen vast te staan en daarom kan dit onderdeel van de klacht niet gegrond worden verklaard; in gevallen immers, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Bovendien komt het aannemelijk voor dat verweerder wel degelijk vlak voor de operatie bij klaagster is geweest, welke aannemelijkheid kan worden gebaseerd op de door verweerder ter zitting getoonde foto en zijn daaromtrent gegeven verklaring.

Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat de klacht ongegrond is, zodat de klacht moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven. Dit echter met dien verstande dat klaagster            op 29 juli 2003 gezien is door een collega van de arts in verband met kapselvorming.             Vervolgens is klaagster door collegae van de arts gezien op 20 januari 2006, op 21    april 2006 en op 12 mei 2006.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter          beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie             neer op een herhaling van haar stellingen in eerste aanleg. Zij concludeert impliciet tot           gegrond verklaring van haar klachten en tot vernietiging van de bestreden beslissing.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot   verwerping van het beroep.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan hier nog het         navolgende aan toe te voegen.

            Wat betreft het verwijt van klaagster dat de prothesen alleen maar vervangen moesten            worden en niet worden vergroot, merkt het Centraal Tuchtcollege nog het navolgende            op. Anders dan klaagster meent was de volume toename van de prothesen van

            170cc naar 320cc noodzakelijk om de borstcontour te normaliseren. Hier was dus geen         sprake van een borstvergroting maar van het compenseren van weefselverlies. 

            Voorts is het Centraal Tuchtcollege, met het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat de         operatie techniek van de arts voldoet aan de professionele maatstaven. Klaagster betwist      dat deze nieuwe operatiemethode met haar is besproken. Gelet echter op de aantekening       “axillair” (= de okselholte betreffend) in de status bij de aantekeningen van de arts bij         29 mei 2006, acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat deze door de arts           gehanteerde techniek via de oksel ook toen met klaagster is besproken.

            4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en P.M. Brilman, leden-juristen en R.E.F. Huijgen en

dr. J.A. Zonnevylle, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2010, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.