ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0282 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/239

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0282
Datum uitspraak: 11-05-2010
Datum publicatie: 11-05-2010
Zaaknummer(s): C2009/239
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog over onder zijn verantwoordelijkheid door verpleegkundige uitgevoerde blaasspoeling. Centraal Tuchtcollege bevestigt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat niet is komen vaststaan dat opgetreden infectie gevolg is van vierde blaasspoeling. Infectie is zorgvuldig behandeld. De arts valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/239 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., uroloog, wonende te D., gemeente E., verweerder in hoger                                               beroep en in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van

                                               mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 24 april 2008 bij het Regionaal       Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend.           Het Regionaal Tuchtcollege heeft de zaak overgedragen aan het Regionaal         Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage. Bij beslissing van 11 augustus 2009, onder nummer    2008 T 079a, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing           tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep             ingediend. De zaak is in hoger beroep, tegelijk met de zaak 2009/240 (klaagster/F.,             longarts) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

            15 april 2010. De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen is de arts, bijgestaan door

            mr. Nunes. Klaagster is niet ter terechtzitting aanwezig. Mr. Nunes heeft het standpunt            van de arts toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal          Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ 2. Feiten

            Klaagsters echtgenoot, verder te noemen patiënt, is op 30 december 2005 geopereerd    in verband met een poliep in zijn blaas. Daarna zouden zes blaasspoelingen volgen en            een resectie van het litteken om resttumor uit te sluiten. De eerste drie spoelingen         verliepen zonder problemen. 

            Na de vierde blaasspoeling op 17 februari 2006 werd patiënt vanwege koorts     opgenomen en na laboratoriumonderzoek en kweken met antibiotica behandeld. Ter            uitsluiting van een BCG-infectie liet de arts een longfoto en echografie van de buik        maken, die geen afwijkingen lieten zien. Op een in opdracht van de internist op

            28 februari 2006 gemaakte CT-scan waren kleine afwijkingen in de longvelden te

            zien. Er werd gedacht aan longuitzaaiingen dan wel tubercolose als gevolg van de          blaasspoelingen. Hierover heeft de arts met klaagster en haar echtgenoot gesproken.         Klaagster gaf toen aan dat de vierde blaasspoeling ten onrechte na een traumatische      prik gegeven was. De arts heeft op 10 maart 2006 met de verpleegkundige gesproken   die de catheterisatie had uitgevoerd. De verpleegkundige bevestigde dat de             catheterisatie lastig was verlopen omdat alles erg gevoelig was geworden. Bij het           uithalen van de catheter zat er aan de tip een spoortje bloed en had patiënt           pijnklachten bij het uitplassen. Op het moment dat de urine afliep waren er volgens de   verpleegkundige geen tekenen van hematurie of infectie van de blaas aanwezig.             Volgens de arts was er protocollair daarom geen reden om af te zien van de spoeling.    De arts heeft in dit verband meerdere gesprekken met klaagster en haar echtgenoot gehad en een en ander ook schriftelijk toegelicht.

            Vanaf maart 2006 heeft de longarts de behandeling overgenomen. De longarts stelde     vast dat patiënt een tuberculose-infectie had. Op 12 juni 2006 heeft de arts patiënt      weer gezien vanwege een littekenresectie. Daarna is patiënt uit het ziekenhuis    ontslagen.

            3. De klacht

            Klaagster verwijt de arts dat de verpleegkundige onder zijn verantwoordelijkheid en     in zijn opdracht verrichte vierde spoeling op 17 februari 2006 niet zorgvuldig heeft           uitgevoerd. Toen het catheter geplaatst werd gaf patiënt pijn aan, waarop de           verpleegkundige een catheter met een ronde kop heeft gebruikt. Na een traumatische   prik mocht echter niet nogmaals geprikt worden. Als gevolg daarvan kreeg patiënt        een TBC-infectie en vijf weken koorts. Klaagsters echtgenoot is door de      verpleegkundige gewoon vergiftigd en heeft tien jaar van zijn leven moeten inleveren            door het gebeuren. Klaagster vindt bovendien dat de arts arrogant was.

            4. Het standpunt van de arts

            De blaasspoelingen werden verricht door een daartoe bevoegde en bekwame      verpleegkundige, die in opdracht en onder supervisie van de arts werkte. De          verpleegkundige had een catheterisatiecursus en een interne cursus blaasspoeling  gevolgd, waarbij zij werd begeleid en opgeleid door een uroloog en de oudste             verpleegkundige met dertig jaar ervaring. Tijdens de blaasspoelingen was voor supervisie altijd de dienstdoende uroloog aanwezig.

            Het is niet ongewoon dat de blaas na een aantal spoelingen geïrriteerd raakt en daardoor gevoelig wordt. Nadat het bij de vierde blaasspoeling niet lukte om een      normale catheter te gebruiken, is een Tieman catheter gebruikt. Na afloop van de    procedure bleek er bij het uithalen van de catheter een spoortje bloed aan de tip en             had patiënt pijnklachten bij het uitplassen. De urine na catheterisatie was helder van     kleur. Er waren geen tekenen van haematurie of infectie in de blaas. Er was geen          reden om van de spoeling af te zien of deze tussentijds af te breken.

            Enkele uren na de vierde spoeling kreeg patiënt koorts, deze termijn is te kort om de      koorts aan de spoeling toe te kunnen rekenen. De koorts kan worden verklaard door     een zeldzame hypersensiviteitsreactie van het immuunsysteem, vergelijkbaar met een vaccinatiereactie. Een verband tussen de vierde spoeling en de gebleken TBC-infectie   is niet aangetoond en bovendien uiterst onwaarschijnlijk. Uit later verricht onderzoek   volgde dat deze infectie ruim voor de vierde spoeling kan zijn ontstaan. Een dergelijke         infectie is zeer zeldzaam en niet vermijdbaar.

            5. De beoordeling

            Klaagster verwijt de arts dat tijdens de vierde blaasspoeling een wondje is ontstaan       waardoor spoelmiddel voor de blaas in het bloed terecht is gekomen en volgens       klaagster een infectie is ontstaan.

            Het College stelt voorop dat de spoelingen conform de gebruikelijke praktijk in Nederland zijn uitgevoerd door een verpleegkundige, die voor de uitvoering daarvan            een eigen verantwoordelijkheid kent. De arts heeft gemotiveerd toegelicht dat de           verpleegkundige goed geïnstrueerd was en begeleid werd en dat de supervisie tijdens             de behandelingen voldoende was georganiseerd. Een en ander is door klaagster niet      weersproken. Dat de arts in dit verband een verwijt te maken valt met betrekking tot   de instructie of begeleiding van de verpleegkundige is het College dan ook niet            gebleken.

            De infectie die na afloop van de vierde spoeling is ontstaan is zorgvuldig behandeld.      Het is niet bewezen dat deze infectie als gevolg van de vierde catheterisatie is ontstaan. Deze zeldzame complicatie kan verschillende oorzaken hebben en   samenhangen met het inbrengen van de catheter bij de eerdere spoelingen, ook indien   dit volgens de regels is geschied. Het ontstaan van een dergelijke infectie wijst dan ook niet op een verwijtbaar handelen van de arts.

            Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster aangegeven dat nadat patiënt bij     een andere arts in behandeling kwam prostaatkanker is gediagnosticeerd en dat zij in          dat verband  een aanvullende klacht wil indienen. Klaagster vindt dat de arts            gedurende zijn betrokkenheid bij de behandeling van patiënt ten onrechte geen nadere             PSA-waarde heeft bepaald. Namens de arts heeft mr. Nunes primair bezwaar gemaakt             tegen deze (te) late aanvulling van de klacht. De arts heeft verklaard dat bij patiënt in   november 2005 een iets verhoogde PSA-waarde van 8 gevonden was en dat patiënt    reeds vanaf 1997 bekend was met dezelfde PSA-waarde. De arts heeft verder             verklaard dat hij tweemaal een rectaal toucher heeft uitgevoerd en de prostaat heeft    bevoeld en daarbij geen bijzonderheden vond, zodat van een indicatie voor nader          onderzoek geen sprake was.

            Het College is van oordeel dat de arts ook in dit verband geen verwijt te maken valt.     De PSA-waarde is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de leeftijd. Er        bestaat geen standaard beleid voor het uitvoeren van een regelmatige controle. De      bevindingen aan de blaas waren daarvoor geen aanleiding. Gezien de al langer             bestaande licht verhoogde en stabiele PSA-waarde en de afwezigheid van           bijzonderheden bij lichamelijk onderzoek, kon de arts hiermee volstaan. Er waren op            dat moment geen aanwijzingen voor de arts om de later geconstateerde        prostaatkanker te vermoeden. Een blaaskanker levert, behoudens bijzondere             omstandigheden waarvan hier geen sprake was, geen aanwijzing voor prostaatkanker   op.

            Het College heeft vastgesteld dat de arts geprobeerd heeft om zowel mondeling als        schriftelijk de nodige toelichting aan klaagster en haar familie te geven. Klaagster        stelt dat de arts haar hierbij niet zorgvuldig heeft bejegend. De arts heeft dit     weersproken. Aangezien partijen elkaar op dit punt tegenspreken, kan het College niet             vaststellen dat de arts in dit verband een verwijt te maken valt.”

3.         Beoordeling van het hoger beroep

            3.1.      Klaagster heeft in haar beroepschrift haar in eerste aanleg geuite klacht            herhaald en nader toegelicht.

            3.2.      De arts heeft verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

            3.3.      De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege   geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het             Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.

4.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. L.F. Gerretsen-Visser en G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. T.J.M Tobé en

J.S. Pöll, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.