ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0281 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/231

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0281
Datum uitspraak: 11-05-2010
Datum publicatie: 11-05-2010
Zaaknummer(s): C2009/231
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Nadat klager en zijn echtgenote bij de gz-psycholoog in relatietherapie zijn geweest, dient klager een klacht in over de onbehoorlijke wijze waarop klager bij die relatietherapie door de gz-psycholoog is behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege legt de gz-psycholoog ter zake een berisping op. Het Centraal Tuchtcollege legt aan de gz-psycholoog een voorwaardelijke schorsing op (duur van zes maanden) met bijzondere voorwaarden (volgen training systeemtherapie en supervisie) vanwege verweerders gebrek aan professionele (basis)kennis, technische vaardigheid en professionele distantie en diens vooringenomenheid, met publicatie. Er is sprake van recidive.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/231 van:

                                               A. , gezondheidszorgpsycholoog, wonende te B.,

                                               appellant, verweerder in eerste aanleg,

tegen

                                               C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste                                            aanleg.

1.         Verloop van de procedure

            C. - hierna klager - heeft op 1 oktober 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te            Groningen tegen A. - hierna de gz-pycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 juli 2009, onder nummer GP2008/07 heeft dat College de klacht gegrond             verklaard en aan de gz-psycholoog de maatregel van berisping opgelegd. De gz-         psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een      verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 maart 2010, waar is             verschenen de gz-psycholoog. Klager heeft bij brief van 25 februari 2010 aan het       Centraal Tuchtcollege laten weten dat hij niet ter terechtzitting aanwezig zal zijn.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

            “2.       Vaststaande feiten

            Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

            die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

Klager is samen met zijn echtgenote door hun huisarts verwezen naar verweerder voor relatietherapie. Bij het intakegesprek op 7 juli 2008 heeft verweerder klager en zijn echtgenote verzocht een vragenlijst in te vullen, die verwerkt zou worden op de computer. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat hij bang was dat zijn gegevens in een onveilig geautomatiseerd proces zouden worden ondergebracht. De echtgenote van klager heeft de vragenlijst wel ingevuld. Klager heeft bij de tweede afspraak eveneens geweigerd de vragenlijst handmatig in te vullen omdat deze vervolgens verwerkt zou worden op de computer. Er heeft daarna nog een derde afspraak plaatsgevonden op 19 augustus 2008. Verweerder heeft toen zijn vermoeden uitgesproken dat klager clustertrekken vertoonde van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en klager geconfronteerd met de mogelijkheid dat hij erfelijk belast was.

Klager heeft verweerder op 25 augustus 2008 een brief gestuurd, waarin hij zijn onvrede over de gang van zaken tijdens de drie contacten heeft uiteengezet. Verweerder heeft hierop gereageerd bij mailbericht van 1 september 2008.

In deze procedure voor het College heeft verweerder de verwerkte resultaten van de ingevulde vragenlijst van de echtgenote van klager overgelegd zonder toestemming van haar te vragen.

3.         De klacht

            De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Klager verwijt verweerder dat hij zich onbehoorlijk tegenover hem heeft gedragen, krenkende opmerkingen heeft gemaakt en daardoor hem onnodig heeft beschadigd.

Verweerder heeft geïrriteerd en bagatelliserend gereageerd op klagers bezwaren tegen onveilige computerbestanden. De toezending van de uitkomst van de test van zijn echtgenote aan het College bevestigt zijn argwaan.

Verweerder heeft aangegeven dat hij als professioneel hulpverlener na jarenlange ervaring tot de conclusie is gekomen dat bijna altijd de man de oorzaak is van de problemen in een verstoorde relatie. Klager heeft de bejegening door verweerder als vooringenomen ervaren, waarbij hij het gevoel kreeg een beklaagde te zijn in plaats van een cliënt. Klager en zijn echtgenote kwamen bij verweerder voor advies hoe zij hun betrekkelijk goede relatie goed konden houden. Klager is naar de derde afspraak gegaan omdat zijn echtgenote dit graag wilde en heeft dit ook kenbaar gemaakt aan verweerder. Klager heeft op de vraag van verweerder waarom hij en zijn echtgenote niet zo veel vrienden meer hebben een eigen hypothese gegeven over succes in het ondernemerschap en de jaloezie die dit bij enkele vrienden had opgeroepen. Klager acht het vreemd dat verweerder als therapeut aangeeft zich te hebben geërgerd aan hem door dit antwoord. Verweerder heeft daarop ongevraagd een diagnose bij klager gesteld, die klager als krenkend heeft ervaren.

Klager verzoekt verweerder een passende maatregel op te leggen.

4.         Het verweer

            Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

            Verweerder is van oordeel dat van therapeutisch handelen ten aanzien van         klager en zijn echtgenote nog geen sprake is geweest. Na de intake hebben twee            gesprekken plaatsgevonden die diagnostisch/taxerend waren.

Klager koos voor een afwachtende opstelling en liet zijn echtgenote het woord doen. Zijn echtgenote heeft regelmatig blikken op hem gericht met de kennelijke boodschap haar bij te staan of te ondersteunen. Verweerder heeft naar aanleiding van de houding van klager, die bestond uit het geen steun verlenen aan zijn partner, die het zichtbaar moeilijk had om “uit de school te klappen” over hun problematische relatie, klager getracht te prikkelen tot een actieve en constructieve bijdrage aan het ophelderen van de relatieproblematiek.

Het is verweerder gelukt klager enigszins “uit de tent te lokken” door hem te confronteren met zijn houding en opstelling. Bij verweerder ontstond echter verbazing en irritatie bij de daarop volgende monoloog van klager over zijn succes als zakenman en de invloed die dit had op zijn omgang met mensen.

Er was een tegenstelling in het gedrag van klager die om opheldering vroeg. Vanaf dat moment leek klager nog weinig lust te hebben om de gesprekken voort te zetten.

In het algemeen heeft zijn expertise en klinische ervaring verweerder geleerd dat de meeste relatieproblemen worden veroorzaakt door de mannelijke partner, die blijk geeft onvoldoende sensitief te zijn voor de sociale en emotionele behoefte van de vrouw. Veelal ontbreekt het hem ook aan interesse daarin en is sprake van een gebrek aan sociale vaardigheden om deze voor vrouwen zo wezenlijke zaken te kunnen bespreken of op zijn minst tijd daarvoor te nemen.

Verweerder heeft sterk de indruk dat de problematiek van klager en zijn echtgenote past binnen dit beeld.

Verweerder is van oordeel dat hij zich niet onbehoorlijk heeft gedragen ten opzichte van klager. Ook heeft hij klager niet bewust of onbewust willen krenken of kwetsen. Hij heeft klager slechts geconfronteerd met zijn passieve houding en zijn weigering diagnostische lijsten in te vullen. Voorts heeft hij zijn vermoeden uitgesproken dat klager mogelijk clustertrekken vertoonde van een narcistische persoonlijkheidsstoornis op het moment dat hij uitgesproken zelfingenomen en arrogant zijn bijzondere positie als succesvol ondernemer aan verweerder in details heeft onthuld.

Volgens verweerder lijkt klager hiermee te willen imponeren, maar beseft hij niet dat hij daarmee juist het tegenovergestelde bereikt. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij achteraf bezien beter terughoudender had kunnen zijn ten aanzien van zijn opmerking met betrekking tot de clustertrekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis bij klager.

Ten aanzien van het overleggen van de testresultaten van de echtgenote van klager is verweerder van oordeel dat hij deze diende over te leggen nu het College om het dossier had gevraagd. De secretaris van het College had verweerder erop moeten wijzen dat hij niet de stukken met betrekking van de echtgenote van klager mocht overleggen.

5.         Beoordeling van de klacht

            Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

            College als volgt.

            Het College heeft geconstateerd dat verweerder een uiterst summier dossier

heeft overgelegd. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat hij zijn verweer baseert op zijn persoonlijke aantekeningen, die geen deel uitmaken van het dossier.

Het College stelt vast dat de dossiervoering van verweerder in de onderhavige zaak onvoldoende inzichtelijk maakt hoe de contacten tussen verweerder en klager en zijn echtgenote zijn verlopen.

Het College is voorts van oordeel dat verweerder niet de resultaten van de testen van de echtgenote van verweerder had mogen overleggen zonder haar daartoe toestemming te vragen. In de brief van de secretaris van het College d.d. 2 oktober 2008 is weliswaar gevraagd het medisch dossier over te leggen, maar is ook uitdrukkelijk gewezen op de privacybescherming van derden bij het overleggen van deze stukken. Het College acht dit klachtonderdeel daarom gegrond.

Het College heeft uit de toelichting van klager op de zitting opgemaakt dat verweerder datgene dat de echtgenote van klager heeft gezegd volledig als waarheid heeft aangenomen, terwijl klager een andere visie op de problemen had. Het College beschouwt dit als een fout. Naar het oordeel van het College heeft dit uitgangspunt van verweerder vervolgens de bejegening van klager bepaald. Hierdoor ontstond een agressieve en beschuldigende toon in de richting van klager en kon verweerder zich niet meer objectief open stellen voor hetgeen klager naar voren bracht. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de uitspraak van verweerder dat klager clustertrekken vertoonde van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en dat er wellicht sprake was van erfelijke belasting. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van het College klager buiten spel gezet als gesprekspartner bij het zoeken naar een oplossing van de relatieproblemen tussen hem en zijn echtgenote. De houding van verweerder in de schriftelijke standpuntenwisseling ten opzichte van klager en ter zitting ten opzichte van klager en het College, die als weinig respectvol kan worden omschreven, onderstreept wat klager heeft gesteld met betrekking tot de wijze waarop verweerder hem heeft benaderd.

Het College acht het klachtonderdeel dat verweerder zich in zijn benadering van klager tijdens de gesprekken en in de daarop volgende briefwisseling onbehoorlijk heeft gedragen ten opzichte van klager eveneens gegrond.

Het vorenstaande samenvattend is het College tot het oordeel gekomen dat bij verweerder sprake is geweest van een gebrek aan objectiviteit en distantie. Verweerder heeft persoonlijke indrukken voor algemene waarheden gehouden, hetgeen wijst op een ernstig tekortschietende professionaliteit met betrekking tot de theorievorming. Ook is er volgens het College sprake geweest van onprofessioneel gedrag en houding ten aanzien van de diagnostiek en classificatie van klachten, duidend op vooringenomenheid.

Het College is van oordeel dat verweerder een maatregel dient te worden opgelegd, nu zij de klacht in al haar onderdelen gegrond acht.

Daarbij is meegewogen dat het College ambtshalve bekend is met het feit dat verweerder zich eerder heeft moeten verantwoorden voor het College en in het jaar 2003 een maatregel opgelegd heeft gekregen. Naar het oordeel van het College zou begeleiding bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in de vorm van supervisie aangewezen zijn. Het College zal thans nog niet overgaan tot een voorwaardelijke schorsing met als voorwaarde supervisie, maar verweer-der de gelegenheid bieden zelf maatregelen te nemen ter voorkoming van soortgelijke klachten. Daarbij merkt het College op dat bij een volgende gegronde klacht een zwaardere maatregel en gedwongen begeleiding aange-wezen zal zijn. Het College zal thans volstaan met de maatregel van berisping.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de               feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger                       beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              De gz-psycholoog is onder aanvoering van diverse grieven in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij klagers klacht gegrond is verklaard. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard.

4.2              Klager heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de behandeling in hoger beroep zich beperkt tot de beoordeling van de klacht zoals deze door klager oorspronkelijk is geformuleerd, te weten het verwijt van klager dat de gz-psycholoog zich tegenover hem onbehoorlijk heeft gedragen, krenkende opmerkingen heeft gemaakt en hem daardoor onnodig heeft beschadigd. Blijkens de beslissing in eerste aanleg heeft het Regionaal Tuchtcollege tevens de dossiervorming en het in de tuchtprocedure overleggen van de testresultaten van klagers echtgenote aan zijn oordeel onderworpen. Deze kwesties hadden buiten beoordeling moeten blijven, nu de gz-psycholoog uit het verhandelde ter zitting van het Regionaal Tuchtcollege niet heeft moeten en kunnen begrijpen dat de tuchtrechterlijke toetsing zich ook tot deze punten zou uitstrekken.. Dit betekent dat ook de daarop betrekking hebbende grieven in hoger beroep geen behandeling behoeven.

4.4              Omtrent het oorspronkelijke verwijt van klager komt het Centraal Tucht-college op grond van de stukken en het mondeling debat ter terechtzitting in hoger beroep tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Met inachtneming van het hiervoor onder 4.3 overwogene, sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. Beoordeling van de klacht’ heeft overwogen, zij het dat het Centraal Tuchtcollege tot een enigszins andere slotsom komt dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geformuleerd in de voorlaatste alinea van genoemde rubriek, en terzake concludeert: “Het vorenstaande samenvattend is het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel gekomen dat bij verweerder sprake is geweest van een gebrek aan professionele kennis, technische vaardigheid en professionele distantie, en dat sprake is geweest van vooringenomenheid”. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het onderliggende oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog heeft gehandeld in strijd met de goede zorg die hij als gz-psycholoog behoorde te betrachten en dat hij aldus heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Dit handelen kan de gz-psycholoog tuchtrechtelijk worden aangerekend.

4.5              Bij de keuze van de op te leggen maatregel stelt het Centraal Tuchtcollege voorop dat het Centraal Tuchtcollege ter terechtzitting uit antwoorden van de gz-psycholoog op hem gestelde vragen is gebleken dat hij onvoldoende op de hoogte is van de hedendaagse kennis en vaardigheden op het gebied van met name het systemisch denken binnen de groeps- en relatietherapie. Ook uit het dossier valt niet af te leiden dat de gz-psycholoog over bedoelde kennis beschikt en deze in de onderhavige casus heeft toegepast. Dit laatste kan niet enkel worden toegeschreven aan de, door de gz-psycholoog gestelde, omstandigheid dat klager op geen enkele wijze wilde meewerken aan een psychodiagnostisch onderzoek.

4.6              Het Centraal Tuchtcollege acht in dit verband voorts van belang dat door het Regionaal Tuchtcollege te Groningen nog niet zo héél lang geleden (2003) aan de gz-psycholoog de maatregel van berisping is opgelegd. Het ging in die zaak om gelijk-soortig verwijtbaar gedrag van de gz-psycholoog als hier aan de orde is. De gz-psycholoog heeft ook in dit geval weer gehandeld vanuit een niet voldoende professionele betrokkenheid en hij heeft niet de vereiste professionaliteit en distantie ten opzichte van zijn cliënten betracht. Vast staat dat de gz-psycholoog na zijn tuchtrechtelijke veroordeling in 2003 niet zelfstandig concrete stappen heeft

ondernomen om zich bij te scholen of om structurele begeleiding bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in de vorm van intervisie of supervisie te organiseren. De gz-psycholoog heeft bij het Centraal Tuchtcollege niet de indruk gewekt voldoende doordrongen te zijn van de noodzaak om zijn inmiddels gedateerde kennis (20 jaar oud) op het gebied van systeemtherapie op peil te brengen.

4.7              Het voorgaande baart het Centraal Tuchtcollege grote zorgen over de toekomstige wijze van beroepsuitoefening door de gz-psycholoog. Het Centraal Tuchtcollege is - gelet op de ernst van de bij herhaling gepleegde normschending enerzijds en de gevolgen van de maatregel voor de gz-psycholoog anderzijds - met eenparigheid van stemmen tot het oordeel gekomen dat in deze zaak niet met een berisping kan worden volstaan en dat voornoemde omstandigheden rechtvaardigen dat aan de gz-psycholoog een zwaardere maatregel wordt opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een geheel voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, met de hieronder te omschrijven bijzondere voorwaarden passend en geboden.

4.8              Naast de gebruikelijke algemene voorwaarde dat de gz-psycholoog gedurende een proeftijd van twee jaren niet tuchtrechtelijk wordt veroordeeld terzake van enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als gz-psycholoog behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg, zal het Centraal Tuchtcollege aan deze voorwaardelijke schorsing de bijzondere voorwaarde verbinden dat de gz-psycholoog binnen voormelde proeftijd van twee jaren onder toezicht, op aanwijzing en naar genoegen van de Inspectie voor de gezondheidszorg, een training in systeemtherapie zal hebben voltooid, op zijn minst op basisniveau en geaccrediteerd door de Nederlandse Vereniging voor relatie- en gezinstherapeuten, en zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk zich onder supervisie heeft laten stellen van een supervisor van de betrokken vereniging (ten minste tien sessies).

4.9              Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd voor zover daarbij aan de gz-psycholoog de maatregel van berisping is opgelegd en dat het beroep van de gz-psycholoog wordt verworpen.

4.10          Om redenen aan het algemeen belang ontleend wordt op de voet van artikel 71 van de Wet BIG de publicatie van deze beslissing bevolen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                       vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan de gz-             psycholoog de maatregel van berisping is opgelegd;

                       en opnieuw rechtdoende:

                       legt aan de gz-psycholoog op de maatregel van voorwaardelijke                     schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van                         zes maanden;

            beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd   onder de voorwaarde:

a.  dat de gz-psycholoog gedurende een proeftijd van twee jaren, ingaande op de datum dat de beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen, niet tuchtrechtelijk wordt veroordeeld terzake van enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als gz-psycholoog behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg,

alsmede onder de bijzondere voorwaarde:

b. dat de gz-psycholoog zich binnen voormelde proeftijd onder           toezicht, op aanwijzing en naar genoegen van de Inspectie voor           de Gezondheidszorg, door middel van een door de Nederlandse   Vereniging voor relatie- en gezinstherapeuten geaccrediteerde training zal hebben bekwaamd op het gebied   van systeemthera-pie op ten minste basisniveau en zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk zich onder supervisie heeft laten stellen van een supervisor van de betrokken vereniging (ten minste tien sessies)

                       bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                        zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en              zal worden aan­geboden aan De Psycholoog, Gezondheidszorg-                   psychologie, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch                               Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. R.A. van der Pol en H.C. Cusell, leden-juristen en prof.dr. M.J.M. van Son en

drs. G.A.M. Mensing, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                                Voorzitter  w.g.

                                               Secretaris  w.g.