ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0235 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/077

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0235
Datum uitspraak: 20-04-2010
Datum publicatie: 20-04-2010
Zaaknummer(s): C2009/077
Onderwerp:
  • Geen of onvoldoende zorg
  • Schending beroepsgeheim
  • Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager komt in beroep van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klacht tegen arts, werkzaam als Arbo-arts, ongegrond is verklaard. Beroep betreft vijf van de zes oorspronkelijke klachtonderdelen. Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het de arts vrij staat zich Arbo-arts te noemen, dat niet is gebleken dat klager tijdens spreekuurcontact rugklachten heeft geuit, dat de arts de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en/of niet objectief en niet bekwaam heeft gehandeld en/ of zijn beroepsgeheim heeft geschonden. De bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft in stand.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/077 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., arts, werkzaam te D., wonende te E.,

                                               verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg,

                                               bijgestaan door mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 3 juli 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te

            ‘s-Gravenhage tegen verweerder - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij    beslissing van 2 december 2008, onder nummer 2007 T 019b, heeft dat College de       klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.         Verweerder heeft een   verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 2 maart 2010, waar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. I.T. van Delft, verbonden aan ARAG Rechts-            bijstand te Leusden, en de arts, bijgestaan door mr. J.S. Dallinga. Mr. Van Delft en     mr. Dallinga hebben de standpunten van partijen over en weer toegelicht.

            Mr. Van Delft heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zij aan het      Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

            “ 2. De klacht

            Klager is arbeidsongeschikt als gevolg van een arbeidsongeval en een daarop     volgend arbeidsconflict. Klager beklaagt zich kort gezegd, over het navolgende:

1.                  De arts voert ten onrechte de titel bedrijfsarts;

2.                  De arts heeft klager voor een controle opgeroepen in een periode waarin klager met toestemming met vakantie was en heeft daarmee medewerking verleend aan de pesterijen die de werkgever van klager al gedurende langere tijd tegen klager onderneemt;

3.                  De arts heeft de rugklachten van klager niet serieus genomen;

4.                  De arts is bij zijn beoordeling van klager ten onrechte uitgegaan van hetgeen de werkgever van klager aan de arts heeft verteld. Het vaststellen van een onafhankelijke diagnose heeft daardoor niet plaatsgevonden;

5.                  De arts beheerst de Nederlandse taal onvoldoende om zijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. Als gevolg hiervan heeft de arts nagelaten klager schriftelijk op de hoogte te stellen van zijn bevindingen. Hierdoor zijn communicatieproblemen ontstaan over het feit dat de arts klager geschikt achtte om zijn werkzaamheden te hervatten.

6.                  De arts heeft gegevens uit het medisch dossier van klager zonder dienst (Centraal Tuchtcollege leest: diens) toestemming aan derden ter beschikking gesteld.

            3. Het standpunt van de arts

De arts is arts en is gepromoveerd. Voor de stelling van klager dat hij ongeschikt zou zijn voor het uitoefenen van zijn werkzaamheden ontbreekt dan ook iedere grond.

De arts betwist dat hij op enig moment de titel van bedrijfsarts zou hebben gevoerd. Deze stelling is door klager ook met geen enkel bewijs onderbouwd.

Voor wat betreft het feit dat klager voor een consult is opgeroepen tijdens zijn vakantie stelt de arts dat deze oproep niet door hem, maar door de werkgever is gedaan. Ten aanzien daarvan kan de arts dan ook geen verwijt treffen.

Het is onjuist dat de arts zich bij de beoordeling van klager heeft laten leiden door hetgeen hem via de werkgever over klager bekend was. De arts heeft weldegelijk een eigen beoordeling van de toestand van klager verricht en heeft hiervan ook een verslag opgesteld.

De arts betwist verder dat hij gegevens uit het medisch dossier van klager aan derden ter beschikking heeft gesteld. Wel heeft de arts, conform de regels die daaromtrent gelden, de werkgever ingelicht over de mate van arbeidsongeschiktheid van klager nu dit een van de taken is van een arbo-arts.

4. De beoordeling

De klachten missen feitelijke grondslag en zijn voor het overige, gelet op de gemotiveerde betwisting door de arts en het ontbreken van enig steunbewijs, niet komen vast te staan.

Het College merkt in dit verband verder nog het volgende op.

Er is geen aanwijzing dat de arts expliciet de titel bedrijfsarts heeft gevoerd. De titel Arbo-arts mag hij voeren. Verder blijkt uit de stukken dat de arts spreekuurverslagen heeft gemaakt. Deze voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Van een ontoereikende beheersing van de Nederlandse taal is niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen dat de arts zich niet objectief heeft opgesteld dan wel dat hij onbekwaam heeft gehandeld.

Voor schending van het beroepsgeheim is geen enkele aanwijzing.

Het College is dan ook van enig tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen door de arts niet gebleken, zodat de klacht als kennelijk ongegrond zal worden afgedaan.”

3.         Beoordeling van het hoger beroep

            3.1.      Met zijn beroep beoogt klager de onderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 van de    oorspronkelijk klacht, zoals weergegeven in de beslissing van beroep onder 2., de klacht aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen.

            3.2.      De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie klager in de klacht   niet ontvankelijk te verklaren dan wel de klacht af te wijzen.

            3.3.      De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege

            niet geleid tot andere beschouwingen en tot een ander oordeel dan dat van het            Regionaal Tuchtcollege. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het      Regionaal Tuchtcollege terecht geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de arts de         titel bedrijfsarts voert en dat het hem vrij staat om zich Arbo-arts te noemen.

            Het Centraal Tuchtcollege heeft op basis van de stukken en de verklaringen van          partijen ook niet kunnen vaststellen dat klager tijdens het spreekuur contact van

            25 juni 2007 heeft geklaagd over bestaande rugklachten. Dat door klager tijdens het   spreekuurcontact op 1 oktober 2007 geuite rugklachten door de arts niet serieus zijn genomen zoals klager in beroep nog naar voren heeft gebracht blijkt niet uit het door             klager overgelegde transcript van het desbetreffende spreekuurcontact.

            Evenmin is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat de arts bij de beoordeling van de   klager niet objectief en niet bekwaam heeft gehandeld, dat diens beheersing van de           Nederlandse taal onder de maat is en dat hij het beroepsgeheim heeft geschonden.       

            Tenslotte overweegt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende. Klager is na             beëindiging van zijn dienstverband met F.-Beveiliging werkzaam geweest bij G.. H.,          het bedrijf waaraan de arts verbonden is, verleent ook diensten aan G.. De arts heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, anders dan klager wil betogen, niet betrokken             is geweest bij de behandeling van een ziekmelding van klager tijdens diens       dienstperiode bij G.. De arts heeft in dat verband verklaard dat hij vanwege de door            klager tegen hem ingediende tuchtklacht heeft verzocht een collega van de arts de begeleiding van klager op zich te laten nemen, hetgeen is gebeurd.

            3.4.      Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet kan slagen.

4.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2010, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.