ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0234 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/251

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0234
Datum uitspraak: 20-04-2010
Datum publicatie: 20-04-2010
Zaaknummer(s): C2009/251
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   In het kader van problemen rond de omgangsregeling van klager met zijn kinderen heeft de rechtbank bepaald dat er een forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek in civiel kader diende te worden ingesteld bij de kinderen, bij klager en diens ex-echtgenote. Het onderzoek is uitgevoerd onder leiding van de gezondheidszorgpsycholoog. De rechtbank heeft klager de omgang met zijn kinderen gedurende twee jaar ontzegd. Klager verwijt de gz-psycholoog het onzorgvuldig en ondeskundig uitvoeren van het onderzoek, de onjuiste uitkomst en het weigeren om correcties in het rapport te verwerken. Het RTG legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van de gz-psycholoog verworpen en heeft de publicatie van de beslissing gelast.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/251 van:

                                               A., gezondheidszorgpsycholoog, wonende te B., werkende te                                                C., appellante, verweerster in eerste aanleg.

                                               Gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, als juriste                                                   verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

tegen

                                               D., wonende te E., verweerder in hoger beroep, klager in eerste                                             aanleg.

1.         Verloop van de procedure

            D. - hierna te noemen klager - heeft op 24 februari 2009 bij het Regionaal      Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen gezondheidszorgpsycholoog A. - hierna te       noemen de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 augustus 2009,             onder nummer 2008 T 041 heeft dat College de gz-psycholoog de maatregel van        waarschuwing opgelegd. De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep           gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 9 maart 2010, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan        door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga voornoemd, alsmede klager.

            De zaak is over en weer bepleit. De gz-psycholoog heeft dat gedaan aan de hand van             een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd. Bij de pleitnota heeft de         gz-psycholoog een korte samenvatting van de gespreksgegevens met de ex-echtgenote          van klager van februari 2010 en een leeswijzer inzake het onderzoeksrapport             bijgevoegd. Klager heeft hiermee ingestemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

In het kader van problemen rond de omgangsregeling van klager met zijn vier kinderen heeft de rechtbank bij beschikking van 27 april 2007 bepaald dat een

‘forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek in civiel kader’ diende te worden ingesteld bij de kinderen, klager en diens ex-echtgenote. Het doel van het onderzoek was om de rechtbank te adviseren over de omgangsregeling na de echtscheiding. Het onderzoek is uitgevoerd onder leiding van de psycholoog en twee van haar collega’s, allen werkzaam bij het onderzoeksbureau het F. en afgerond met een rapport d.d. 5 oktober 2007 (hierna het onderzoeksrapport). Na beoordeling door en advies van (medewerkers van) de Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank bij beslissing van 2 juni 2008, zakelijk weergegeven, klager de omgang met zijn kinderen gedurende 2 jaar ontzegd.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

De klacht betreft de verwijten aan het adres van de psycholoog, kort samengevat, dat zij tijdens het onderzoek:

1.                  niet heeft geluisterd en niet heeft willen begrijpen;

2.                  het voor de omgangsregeling zo essentiële begrip loyaliteit in het geheel niet       heeft uitgewerkt;

3.                  bevooroordeeld was;

4.                  grove procedurele fouten heeft gemaakt.

In aanvulling op de klacht, ontvangen op 24 februari 2009, verwijt klager de psycholoog kort samengevat, dat zij:

5.                  verboden, verouderd en discutabel testmateriaal heeft gebruikt bij het                 onderzoek;

6.                  de onmisbare beschrijving van de betekenissen van de testindicatoren      achterwege heeft gelaten wat heeft geleid tot onleesbaarheid voor en misleiding van      de rechtbank;

7.                  voortdurend negatief-suggestief is geweest en dus misleidend in haar       beschrijving van de testresultaten;

8.                  ten onrechte haar elders getrokken conclusies in haar beschrijving van de           testresultaten heeft gemengd;

9.                  in strijd heeft gehandeld met de basisprincipes van de Beroepscode voor Psychologen door klager bij herhaling zeer cliëntonvriendelijk te behandelen en valse         voorlichting te geven over de validiteit van de vragenlijsten en het achterhouden van   testmateriaal.

            Kort samengevat meent klager dat de psycholoog hem en zijn kinderen zwaar heeft       gedupeerd door het onzorgvuldig en ondeskundig uitvoeren van het onderzoek, de      onjuiste uitkomst en het weigeren van de door klager genoemde correcties in het     adviesrapport te verwerken. Zodoende heeft de psycholoog de rechtbank verkeerd         voorgelicht.

            3. Het standpunt van de psycholoog

            De psycholoog heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen     betwist. Zij stelt dat op een zeer zorgvuldige en deskundige wijze uitgebreid      onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er vervolgens zorgvuldig is gerapporteerd. Op haar verweer zal - voor zover voor de beoordeling van belang - hierna worden   ingegaan.”

            2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende          overwegingen ten grondslag gelegd.

            “4. De beoordeling

            4.1. Het college stelt voorop dat de rapportage is opgesteld aan de hand van de onderzoeksbevindingen van de psycholoog en haar twee collega’s. Het rapport is          zonder enig voorbehoud door alle drie ondertekend. Zij zijn aldus gezamenlijk            verantwoordelijk voor de inhoud en de conclusies van de rapportage. Het gaat thans             om de psycholoog die als enige in het BIG-register is ingeschreven.

            4.2. Beoordeeld moet worden of de advisering door de psycholoog voldoet aan de          tuchtrechtelijke standaarden. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient het         advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende          eisen te voldoen:

1.                  Wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt?

2.                  Vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport?

3.                  Kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen?

4.                  Beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur?

5.                  Kon de methode van onderzoek om te komen tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling leiden tot het beoogde doel, of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van de redelijkheid en billijkheid overschreden?

4.3. Het College zal aan de hand van de hiervoor genoemde eisen en de Beroepscode voor psychologen van 2007 de klacht en wat klager ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, mede gelet op het schriftelijk onderzoek en het verhandelde ter zitting beoordelen. Tevens worden in aanmerking genomen de aanbevelingen, zoals die zijn geformuleerd in de Best Practice ambulant: Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage, NIFP 2007 (hierna: de Best Practice ambulant),

4.4. Kern van de klacht is dat de psycholoog haar onderzoek onzorgvuldig en ondeskundig heeft uitgevoerd, dat de uitkomst onjuist is en dat zij heeft geweigerd de door klager genoemde correcties in het onderzoeksrapport te verwerken, waardoor het kon gebeuren dat de rechtbank slecht is voorgelicht.

4.5. De Beroepscode houdt voor zover hier van belang het volgende in:

III.4.3.5 Relevantie en beperkingen van conclusies

De psycholoog geeft zich er rekenschap van in hoeverre de conclusies die hij uit zijn bevindingen trekt relevant zijn en welke beperkingen aan deze conclusies kleven. In overeenstemming daarmee nuanceert hij zijn conclusies.

III.4.3.6 Rapportage beperken tot relevante gegevens

De psycholoog beperkt zich in rapportages tot het vermelden van die gegevens en oordelen die voor het doel van de rapportage noodzakelijk zijn. Hij doet dat in voor de ontvanger van het rapport begrijpelijke en in ondubbelzinnige termen. Uit de rapportage moet duidelijk blijken wat de beperkingen zijn van de uitspraken en de gronden waarop deze berusten.

Wanneer er een verzoek is om een beoordeling te geven over de (toekomstige) toestand of het (toekomstig) functioneren van de cliënt, dient de psycholoog zich te beperken tot een beoordeling die kan worden gedragen door de hem bekende gegevens.

III.3.2.9 Inzage in en afschrift van het eigen dossier

De psycholoog geeft de cliënt desgevraagd inzage in en afschrift van het diens dossier. Hij biedt daarbij aan tekst en uitleg te verschaffen. Alvorens de cliënt inzage te geven, verwijdert de psycholoog de gegevens die betrekking hebben op anderen, voor zover die niet door de cliënt zelf zijn verstrekt.

Als er sprake is van een professionele relatie met een cliëntsysteem, worden daarbij van de afzonderlijke personen alle gegevens, die niet tegelijkertijd betrekking hebben op andere personen in dat systeem (ook) op zodanige wijze bewaard, dat aan elk afzonderlijk gelegenheid tot inzage gegeven kan worden zonder de vertrouwelijkheid van de gegevens van de anderen te schenden.

III.3.2.16 Gelegenheid tot inzage voorafgaand aan de rapportage

Als de psycholoog rapporteert aan een derde, biedt de psycholoog de cliënt de gelegenheid tot inzage in het rapport voordat de rapportage wordt uitgebracht. Het recht op inzage geldt niet voor delen in het rapport die betrekking hebben op anderen. Wanneer de rapportage feitelijk wordt uitgebracht verschaft de psycholoog de cliënt desgewenst een afschrift, voor zover de rapportage op de cliënt betrekking heeft.

4.6. Klager heeft in zijn klaagschrift en tijdens de zitting onder andere geklaagd over de ten aanzien van hem gestelde diagnose, te weten persoonlijkheidsstoornis NAO (met obsessief compulsieve, narcistische, afhankelijke, antisociale, schizoïde en paranoïde trekken). Leidend voor de totstandkoming van de diagnostiek was de volgende vraagstelling van de rechtbank:

1.                  Hoe is de persoonlijkheid van vader, op basis van klinische impressies van de onderzoeker?

2.                  Hoe is de persoonlijkheid van vader, op basis van psychologisch testonderzoek?

Ook de Best Practice ambulant geeft ter beantwoording van de eerste vraag de aanbeveling, waarbij het college zich hier aansluit, dat het klinisch psychologisch onderzoek opgebouwd is uit verschillende onderdelen:

1.                  eerste indrukken

2.                  houding ten aanzien van het onderzoek

3.                  verloop van het onderzoek

4.                  functionele screening (bewustzijn, concentratie, geheugen, oriëntatie, waarneming, denken, stemming, affect)

5.                  contactkenmerken

6.                  ‘rapport’-kenmerken

Het testpsychologisch onderzoek vraag 2

Het doel van het onderzoek met behulp van instrumentarium is:

1.                  Objectiveren van persoonskenmerken ter beantwoording van de vraag naar de persoonlijkheid

2.                  Vaststellen van pathologie

3.                  Aanvullen en toetsen van op andere manieren verkregen gegevens

4.                  In kaart brengen van discrepanties tussen wat betrokkene vertelt en wat objectiveerbaar is

5.                  Bijdragen aan een onderbouwing van forensisch relevante vragen

4.7. In de rapportage over klager en zijn gezin wordt gedeeltelijk gewerkt volgens de Best Practice ambulant. De opbouw van het psychologisch onderzoek bestaat uit de kopjes observatiegegevens, testonderzoek en diagnostisch interview. Van een zuivere en heldere (onder)scheiding is geen sprake.

Klinische impressie en testresultaten worden achter elkaar gepresenteerd. Het diagnostisch interview is ongestructureerd. In de diagnostische overwegingen en de forensisch psychologische beschouwing wordt gestreefd naar een samenvatting van de gevonden diagnostiek, de differentiaal diagnostische overwegingen en prognostische overwegingen ten aanzien van ouderschapskwaliteiten.

4.8. In het rapport wordt niet inzichtelijk gemaakt welke onderzoeksgegevens geleid hebben tot de gegeven classificatie. De gestelde ouder-kind problemen worden evenmin onderbouwd. De gerapporteerde gegevens over klager verraden een vooringenomenheid ten aanzien van diens kwaliteiten. Een en ander is in strijd met voormelde bepalingen III.4.3.5 en III.4.3.6 van de Beroepscode.

Het college heeft hier het oog op de volgende passage in het rapport:

‘Als vader van zijn kinderen richt hij zich in de opvoeding met name gericht op de vorm, niet op de inhoud. Vader weet niet wat kinderen nodig hebben naast de basale levensbehoeften, heeft geen zicht op hun belevingswereld en ontwikkelingsbeeld. Hij heeft echter ook geen besef van de noodzaak hiervan, voor zijn kinderen en voor zichzelf. Vader kan verwoorden wat hij waarneemt (buitenkant) maar heeft geen zicht op ‘binnenkant’, noch van zichzelf, noch van anderen. Hij is van goede wil, maar kan dit niet omzetten in effectief gedrag, omdat hij niet over de vaardigheden beschikt. Vader zou gebaat zijn bij psychiatrische of psychologische hulp’. (blz.65)

Enige vorm van onderbouwing voor deze boude stelling en op zichzelf ernstige beoordeling wordt ondanks de grote hoeveelheid tekst - het rapport is zonder het commentaar 99 blz. lang - niet gevonden. Dat is ernstig en dit klemt des te meer, omdat de ouder-kind problemen bij de kinderen niet terug te vinden zijn in de gerapporteerde GAF scores. Zowel moeder als alle kinderen scoren een GAF van 80. De omschrijving van deze in de DSM-IV luidt: geen of minimale symptomen en indien symptomen aanwezig, dan zijn deze van voorbijgaande aard en te verwachten reacties op psychosociale veroorzakende factoren. Met deze omschrijving is de bandbreedte 90-71. Het getal van 80 is de ondergrens van minimale symptomen.

4.9. De psycholoog heeft door een verstrekkende niet onderbouwde conclusie over klager te trekken - naar zij kon verwachten - de kans op een negatieve beslissing in een gerechtelijke procedure voor klager aanzienlijk vergroot. Het college acht dit onzorgvuldig. Daarbij komt nog dat de psycholoog - en dat is ook een van klagers grieven - in het geheel niet meer wilde ingaan op zijn verzoek tot overlegging van het testmateriaal. Dat is in strijd met voormelde bepaling III.3.2.9 van de Beroepscode.

4.10. Het College komt tot de slotsom dat onderzoek en rapportage niet hebben voldaan aan de hiervoor onder 4.1. (het Centraal Tuchtcollege leest:  4.2) omschreven criteria en tevens dat de psycholoog gehandeld heeft in strijd met de artikelen III.4.3.5., III.4.3.6, III.3.2.9 en III.3.2.16 van de Beroepscode voor de psychologen 2007, zoals die ook terug te vinden zijn in de aanbevelingen van de Best practice ambulante rapportage van het NIFP zodat de klachtonderdelen gegrond zijn. De psycholoog heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De hierna te vermelden maatregel wordt passend geacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.  Wat de vastgestelde feiten betreft betwist     de gz-psycholoog  dat het onderzoek heeft plaatsgevonden onder haar leiding. Klager             stelt daarentegen dat de gz-psycholoog zich als zodanig aan hem heeft gepresenteerd.        Het Centraal Tuchtcollege is - wat hier verder ook van zij - van oordeel dat de vraag        of het onderzoek al dan niet is uitgevoerd onder leiding van de gz-psycholoog, gelet         op de eigen verantwoordelijkheid van de gz-psycholoog, voor de beoordeling niet van            belang is en derhalve in het midden kan blijven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 De gz-psycholoog beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter         beoordeling voor te leggen. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - dat het gegrond         verklaren van alle klachtonderdelen en het opleggen van een waarschuwing niet aan de        orde zou moeten zijn en verzoekt om herziening van de beslissing van het Regionaal             Tuchtcollege.

            4.2 Klager heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het        Centraal Tuchtcollege om ten minste de aan de gz-psycholoog opgelegde maatregel te          handhaven.  

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Dit echter met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege         - met de gz-psycholoog en in afwijking van het Regionaal Tuchtcollege - overweegt dat             niet getoetst mag worden aan de Best Practice ambulant: Forensisch    psychologisch   onderzoek en rapportage, NIPF 2007. Deze Best Practice ambulant is slechts geschreven           voor rapportages in het strafrecht voor volwassenen. Het is niet geschreven voor noch          van toepassing op civielrechtelijke rapportages. De overwegingen van het Regionaal             Tuchtcollege betreffende deze Best Practice ambulant neemt het Centraal        Tuchtcollege dan ook niet over. Een Best Practice voor civielrechtelijk onderzoek is er        tot op heden (nog) niet zodat hier alleen getoetst wordt aan de Beroepscode voor       psychologen 2007 en de in de tuchtrechtelijke jurisprudentie vastgestelde eisen waaraan         een rapport vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid moet voldoen.

            4.4 In de overwegingen over de op te leggen maatregel heeft het Centraal Tuchtcollege           in de eerste plaats betrokken de kwaliteit van de rapportage die op essentiële onderdelen            als onvoldoende moet worden bestempeld. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met     de overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog door een       verstrekkende, niet onderbouwde conclusie met betrekking tot klager te trekken -naar zij       kon verwachten- aanzienlijk de kans heeft vergroot op een negatieve beslissing in een     gerechtelijke procedure, waarbij een groot belang van klager aan de orde was, namelijk         de omgang met zijn kinderen. Dit zou naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege             rechtvaardigen de gz-psycholoog de zwaardere maatregel van berisping op te             leggen. Nu tijdens de behandeling in hoger beroep aannemelijk is geworden dat zij    lering heeft getrokken uit de onderhavige zaak en er inmiddels aantoonbare     verbeteringen zijn doorgevoerd, kan volstaan worden met de   maatregel van   waarschuwing. Het Centraal Tuchtcollege acht het op zijn plaats op te merken dat het         Nederlands Instituut van Forensisch Psychologen (NIFP) de ontoereikende rapportage        van de gz-psycholoog ( bijvoorbeeld ten aanzien van de ouder-kind problematiek in    relatie tot de hoge GAF scores van de kinderen en de            persoonlijkheidstesten in          relatie tot de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis NAO van klager) toentertijd na          toetsing heeft geaccepteerd en blijkbaar van voldoende kwaliteit heeft bevonden om     door te sturen naar de rechtbank. Het Centraal Tuchtcollege acht deze gang van zaken             niet te begrijpen.

            4.5 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen. Om redenen         aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep;

                                               bepaalt dat deze beslissing  op de voet van artikel 71 Wet BIG                                               zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-                                               recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met                                      het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. R.A. van der Pol en H.C. Cusell, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en

prof.dr. M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2010, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.