ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0220 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/244

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0220
Datum uitspraak: 13-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Zaaknummer(s): C2009/244
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager heeft zich met huidklachten gewend tot de huisartsenpost. Klager verwijt de waarnemend huisarts dat hij zonder deugdelijk onderzoek heeft geconcludeerd dat klagers gordelroos niet meer te behandelen was met een antiviraal middel en dat hij klager niet heeft doorverwezen naar een specialist. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/244 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 11 september 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts C. - hierna te noemen de arts - een klacht        ingediend. Bij beslissing van 2 juli 2009, onder nummer 187/2008 heeft dat             College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing        tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep      ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met           de zaak A. / E., huisarts (2009/245) ter openbare terechtzitting van het Centraal             Tuchtcollege van 25 maart 2010, waar alleen de arts is verschenen. A. heeft bij           schrijven van 8 maart 2010 het Centraal Tuchtcollege laten weten om gezondheids-           redenen niet te zullen verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. DE FEITEN

            Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de         klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

            Klager, geboren op 6 juni 1926, heeft zich op zaterdag 26 juli 2003 gewend tot de          huisartspost ‘F.’ te B.. Eerst heeft hij om 03:22 uur telefonisch contact gehad met de             assistente. Deze heeft onder andere genoteerd: “Sinds begin van de week stekende pijn op het                 voorhoofd, gisteren ontstonden er rode vlekken, nu worden het blaasjes, linker ooglid gezwollen. Advies voor vannacht bij de Arthrotec 2 pcm nemen en de plek koelen,              morgenochtend consult”. De      volgende ochtend heeft verweerder als dienstdoend huisarts klager gezien op de             huisartsenpost. Als aanvangstijd is 9:20 uur en als einde is 9:25 genoteerd.         Verweerder heeft in het waarneembericht onder meer genoteerd: “Zosterbeeld 11e (moet          volgens hem luiden 1e) trigeminustak L, bij nader inzien toch al langer huidafw (zeker >48 u); matige            pijnklachten, vannacht last van l oog, nu niet meer, visus goed”. Verweerder             schrijft aciclover        oogzalf voor en zo nodig revisie door de eigen huisarts.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. DE KLACHT

De klacht komt er -zakelijk weergegeven- op neer dat verweerder zonder deugdelijk onderzoek heeft geconcludeerd dat de gordelroos niet meer te behandelen was met een antiviraal middel en klager niet heeft doorverwezen naar een specialist.

             4. HET VERWEER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat uit de notities in het waarneembericht valt af te leiden dat hij voldoende onderzoek heeft verricht en dat hij terecht heeft geconcludeerd dat het starten van orale antivirale therapie geen zin meer had omdat de huidafwijkingen zeker langer dan 48 uur bestonden.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De aantekeningen van verweerder in het waarneembericht duiden niet op een te summier en ondeugdelijk onderzoek, integendeel. Terecht heeft verweerder daarbij van belang geacht hoe lang geleden de huiduitslag was ontstaan (en niet alleen, zoals klager stelt, de blaasjes). De aantekening “bij nader inzien toch al langer huidafw zeker >48u)” duidt er ten eerste op dat verweerder ervan op de hoogte was dat het (naar de destijds geldende norm) van belang was of de huidafwijking korter of langer dan 48 uur tevoren was ontstaan en ten tweede dat hij op dit voor de behandeling cruciale punt heeft doorgevraagd. Het kennelijk gegeven antwoord leidde -nu er ook geen sprake was van comorbiditeit die systemische behandeling vereiste- tot de terechte beslissing om niet meer te starten met orale antivirale medicatie. Er is voorts geen aanleiding gebleken klager door te zenden naar een specialist, ook niet naar een oogarts nu de oogklachten niet evident waren. Al met al moet de conclusie luiden dat de klacht kennelijk ongegrond is, zodat als volgt zal worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie   neer op een herhaling van zijn stellingen in eerste aanleg. Hij concludeert - zakelijk            weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing, tot gegrond verklaring van             de klacht en tot berisping /beboeting van de arts.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert        impliciet tot bekrachtiging van de bestreden beslissing.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Dit echter met dien verstande dat de zinsnede halverwege            rechtsoverweging 5.2 van het Regionaal Tuchtcollege als volgt moet worden gewijzigd :             “Het kennelijk gegeven antwoord leidde - nu er ook geen sprake was van comorbiditeit          die systemische behandeling vereiste - tot de verdedigbare beslissing om niet meer te             starten met orale antivirale medicatie. ”

            4.4 Gelet op het bovenstaande moet het beroep worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en

M.G.M. Smid-Oostendorp en H.J. Blok, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2010, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.