ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0219 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/245

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0219
Datum uitspraak: 13-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Zaaknummer(s): C2009/245
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager heeft zich met huidklachten gewend tot de huisartsenpost. Klager verwijt zijn eigen huisarts dat hij zich heeft geconformeerd aan het beleid van de waarnemend huisarts erop neerkomend dat de gordelroos niet meer te behandelen viel met een antiviraal middel en hem niet heeft doorverwezen naar een specialist. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/245 van:

                                                A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               E., huisarts, wonende en werkzaam te B., verweerder in beide                                               instanties, gemachtigde: mr. N.E.van Venrooij, advocaat te                                                     Zoetermeer (en als jurist verbonden aan SRK rechtsbijstand te                                         Zoetermeer).

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 11 september 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts E. - hierna te noemen de arts - een klacht        ingediend. Bij beslissing van 2 juli 2009, onder nummer 188/2008 heeft dat             College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing        tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep      ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met           de zaak A. / C., huisarts (2009/244) ter openbare terechtzitting van het Centraal             Tuchtcollege van 25 maart 2010, waar de arts, bijgestaan door mr. N.E. van Venrooij            voornoemd is verschenen. A. heeft bij schrijven van 8 maart 2010 het Centraal         Tuchtcollege laten weten om gezondheidsredenen niet te zullen verschijnen.

            De gemachtigde van de arts heeft een pleitnota aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2.  DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren op 6 juni 1926, heeft zich op zaterdag 26 juli 2003 gewend tot de huisartspost ‘F.’ te B.. Eerst heeft hij om 03:22 uur telefonisch contact gehad met de assistente. Deze heeft onder andere genoteerd: “Sinds begin van de week stekende pijn op het voorhoofd, gisteren ontstonden er rode vlekken, nu worden het blaasjes, linker ooglid gezwollen. Advies voor vannacht bij de Arthrotec 2 pcm nemen en de plek koelen, morgenochtend consult” . De volgende ochtend heeft de dienstdoende huisarts klager gezien op de huisartsenpost. Als aanvangstijd is 9:20 uur en als einde is 9:25 genoteerd. De dienstdoende huisarts heeft in het waarneembericht onder meer genoteerd: “Zoster-beeld 11e (moet volgens hem luiden 1e) trigeminustak L, bij nader inzien toch al langer huidafw (zeker >48 u); matige pijnklachten, vannacht last van l oog, nu niet meer, visus goed”. De huisarts schrijft aciclover oogzalf voor en zo nodig revisie door de eigen huisarts, verweerder.

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. DE KLACHT

De klacht komt er -zakelijk weergegeven- op neer dat verweerder zich heeft geconfirmeerd aan het beleid van de dienstdoende huisarts, erop neerkomend dat de gordelroos niet meer te behandelen was met een antiviraal middel, en klager niet heeft doorverwezen naar een specialist.

4. HET VERWEER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zich, omdat klager hem heeft geweigerd het medisch dossier uit die tijd op te vragen, wegens ontbreken van het medisch dossier uit die periode niet kan verweren en dat hij overigens in zijn algemeenheid  wel de mening is toegedaan dat het twee dagen nadat klager bij de dienstdoend huisarts was geweest al helemaal geen zin meer had om antivirale medicatie te starten.

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Op zichzelf heeft verweerder wel gelijk dat hij zich niet goed kan verweren als hij van klager geen toestemming heeft om het dossier uit die periode op te vragen. In elk geval kan daardoor niet als vaststaand worden aangenomen dat klager zich op maandag 28 juli 2003 tot verweerder heeft gewend. Ook al wordt veronderstellenderwijs aangenomen dat dit wel is gebeurd, dan had het zeker toen geen zin meer te starten met orale antivirale medicatie. Voorts is niet gebleken dat verweerder had moeten doorverwijzen naar een specialist. Al met al moet de conclusie luiden dat de klacht kennelijk ongegrond is, zodat als volgt zal worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie   neer op een herhaling van zijn stellingen in eerste aanleg. Hij concludeert - zakelijk            weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing, tot gegrond verklaring van             de klacht en tot berisping /beboeting van de arts.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot   bevestiging van de bestreden beslissing en verwerping van het beroep.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Dit echter met dien verstande dat de zinsnede halverwege            rechtsoverweging 5.2 van het Regionaal Tuchtcollege als volgt moet worden gewijzigd :             “Ook al wordt veronderstellenderwijs  aangenomen dat dit wel is gebeurd, dan was het          toen zeker verdedigbaar om niet meer te starten met orale antivirale medicatie”.

            4.4 Voorts heeft klager de arts eerst in hoger beroep verweten dat hij het medisch dossier      van klager niet goed heeft bijgehouden waardoor niet is voldaan aan de eisen welke aan      een medisch dossier gesteld moeten worden in het belang van de volksgezondheid en        zijn patiënten.

            Nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over      klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege       voor te leggen, valt dit nieuwe klachtonderdeel buiten het bereik van dit beroep.

            4.5 Gelet op het bovenstaande moet het beroep worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en

M.G.M. Smid-Oostendorp en H.J. Blok, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2010, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.