ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0159 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2008/274

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0159
Datum uitspraak: 16-03-2010
Datum publicatie: 17-03-2010
Zaaknummer(s): C2008/274
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Tweede tussenuitspraak in de zaak onder nummer 2008/274 van:

                                               A., apotheker, wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. G. Dietz, advocaat te Zeist,

tegen

                                               C., apotheker, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. S.M. Hendriks-Hoekstra, rechtshulpverlener                                                te Leusden.

1.         Verloop van de procedure

            Deze zaak betreft het hoger beroep van de zaak waarin op 28 augustus 2008 onder    nummer 217/2007 door het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle een  beslissing is       gegeven. Het Centraal Tuchtcollege verwijst naar hetgeen met betrekking tot het         verloop van de procedure is weergegeven in de tussenuitspraak van 17 december       2009, verder te noemen: de eerste tussenuitspraak, en neemt dat over.

Bij de eerste tussenuitspraak heeft het Centraal Tuchtcollege het onderzoek heropend teneinde - op de eerste plaats – A. in de gelegenheid te stellen schriftelijk bewijs te leveren aangaande nader in die uitspraak vermelde stellingen.

De gemachtigde van A. heeft het Centraal Tuchtcollege een brief, gedateerd

2 februari 2010, met bijlagen gezonden. De inhoud van deze brief met bijlagen wordt hier geacht te zijn overgenomen en ingelast.

2.         Beoordeling van het hoger beroep

            2.1       Het Centraal Tuchtcollege blijft bij hetgeen is overwogen in de eerste   tussenuitspraak.

            2.2.      Het Centraal Tuchtcollege heeft in het heropende onderzoek thans behoefte aan schriftelijke informatie van de kant van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg.

Deze informatie betreft de volgende vragen.

A.                Is de Inspecteur op de hoogte en zo ja: sedert wanneer, van het door de gemachtigde van A. in zijn brief van 2 februari 2010 gestelde omtrent de samenwerking tussen de eigenaar van de apotheek A. en de gevestigde apotheker E. met betrekking tot het beheer van de apotheek D., inhoudende dat E. gedurende 60% van de week de apotheek D. beheert en dat A. gedurende de resterende 40% van de week die apotheek beheert, alsmede dat A. en E. gedurende het overige gedeelte van hun werkweek het beheer voeren van de apotheek van A. te F.?

B.                 Acht u de door A. geschetste situatie met betrekking tot het beheer van de apotheek D. aanvaardbaar, daarbij gelet op het belang van de farmaceutische zorgverlening en de eisen die daaromtrent in wet- en regelgeving worden gesteld?

C.                Hebt u A. en/of E. op de hoogte gesteld van uw opvatting hieromtrent en zo ja: wanneer?

D.                Geeft hetgeen de gemachtigde van A. in zijn genoemde brief naar voren heeft gebracht u aanleiding tot het maken van opmerkingen? Zo ja, welke?

            2.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt het op prijs voormelde informatie te ontvangen voor 1 april 2010.

De relevante stukken van deze zaak, te weten de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, de eerste tussenuitspraak van het Centraal Tuchtcollege, de brief van

2 februari met bijlagen van de kant van A. alsmede de onderhavige tussenuitspraak, zullen worden gezonden aan de Inspecteur voor de Gezondheidszorg, ter attentie van de heer G..

3.         Beslissing

                                               in het heropende onderzoek:

                                               stelt de Inspecteur voor de Gezondheidszorg in de gelegenheid                                               te voldoen aan hetgeen hiervoor is overwogen,

                                               en houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mrs. W.P.C.M. Bruinsma en H.C. Cusell, leden-juristen en drs. P.B. Roth en

drs. E.C. Smakman-Nossbaum, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris

en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2010 door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.