ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0156 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/084

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0156
Datum uitspraak: 09-03-2010
Datum publicatie: 17-03-2010
Zaaknummer(s): C2009/084
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager was gedetineerd met een TBS-maatregel en weigerde mee te werken aan een door de gz-psycholoog uit te voeren psychologisch onderzoek naar de noodzakelijkheid van de (verdere) verlenging van de TBS-maatregel, omdat klager alleen met een transculturele deskundige wilde praten. De gz-psycholoog heeft (toch) een Pro Justitia rapportage uitgebracht. Klagers klacht houdt in dat de door de gz-psycholoog uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat er sprake is van een gebrekkige verantwoording van de conclusie in de rapportage, nu daarin de neerslag van een gedegen beoordeling van de transculturele aspecten ontbreekt, terwijl daarvoor alle aanleiding was. Het Centraal Tuchtcollege legt de gz-psycholoog ter zake een waarschuwing op.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/084 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., gezondheidszorg-psycholoog, werkzaam te D.,

                                               verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 29 januari 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege           te Eindhoven tegen C. - hierna te noemen de gz-psycholoog - een klacht ingediend.   Bij beslissing van 14 januari 2009, onder nummer 0811 heeft dat College de klacht   afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

            De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 12 november 2009, waar zijn verschenen klager en de gz-            psycholoog.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

            “2. De feiten

            Het gaat in deze zaak om het volgende:

            Bij, in hoger beroep bevestigd, vonnis van de rechtbank E. van 7 februari 2004 werd klager (die de F.-se nationaliteit heeft) wegens poging tot doodslag op zijn       echtgenote veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar, met oplegging van de    maatregel van TBS. Door het Ministerie van Justitie werd verweerder als justitieel             forensisch GZ-psycholoog verzocht een psychologisch onderzoek in te stellen naar de     noodzakelijkheid van de (verdere) verlenging van deze TBS-maatregel.

            Hiertoe heeft verweerder klager in de kliniek waar klager verbleef bezocht op

            17 juli 2007. Voorafgaande aan dit bezoek heeft verweerder het dossier van klager       bestudeerd.

Bij aanvang van het gesprek heeft klager gezegd dat hij medewerking aan het onderzoek weigerde omdat verweerder niet transcultureel geschoold was en onvoldoende van F. wist. Klager heeft te kennen gegeven dat hij alleen met een transculturele deskundige wilde praten. Vervolgens heeft zich een (relatief) kort gesprek tussen klager en verweerder ontwikkeld. Verweerder heeft, na overleg met de mederapporteur en met het G., met name aangaande de weigering tot medewerking door klager, op 1 augustus 2007 de Pro Justitiarapportage uitgebracht. De mederapporteur, een psychiater, heeft, gelet op zijn beperkte contact met klager, geen advies uitgebracht.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt in dat het voorlichtingsrapport van verweerder niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Verweerder is bevooroordeeld aan het rapport begonnen; hij heeft eerst stukken bestudeerd en is pas daarna met klager kennis komen maken.

Er heeft maar één gesprek plaatsgevonden van enkele minuten, zeker niet van 25 minuten, zoals verweerder stelt. Klager heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven aan verweerder dat hij niet wenste mee te werken omdat verweerder niet transcultureel geschoold is en onvoldoende van F. weet.

Deskundigen die klager grondig hebben onderzocht en wel transcultureel geschoold zijn, hebben (in 1995 respectievelijk 2003) rapporten geschreven waaruit blijkt dat er niets met klager aan de hand is.

Nu verweerder geen gedegen onderzoek heeft gedaan en toch een rapport heeft samengesteld, heeft hij onprofessioneel gehandeld. De conclusies van de rapportage zijn onvoldoende onderzocht.

4. Het standpunt van verweerder

Op het standpunt van verweerder zal hierna, voor zover nodig, worden teruggekomen.

5. De overwegingen van het college

Het enkele feit dat verweerder eerst de stukken heeft bestudeerd en pas daarna met klager heeft gesproken, betekent nog niet dat hij bevooroordeeld is geweest. Er zijn beroepsgenoten die eerst een gesprek aangaan voordat ze de stukken lezen maar andersom komt ook voor. Geen van beide methodes komt in strijd met enige voor verweerder geldende professionele maatstaf.

Een weigering tot medewerking aan het onderzoek door de onderzochte behoeft niet in alle gevallen prohibitief te zijn voor het uitbrengen van een rapport. Wel zal de onderzoeker zijn standpunt ten opzichte van de weigering moeten bepalen. In beginsel geldt daarbij de afweging of de weigering de mogelijkheid van het doen van onderzoek of de betrouwbaarheid van de bevindingen zozeer aantast dat dit feitelijk zinloos is geworden. Dit zal niet het geval zijn als met betrekking tot de weigeraar zoveel betrouwbare informatie bestaat dat het verantwoord is om buiten zijn medewerking onderzoek te doen en rapport uit te brengen.

Gezien het vele onderzoeksmateriaal waarover verweerder in dit geval beschikte, was het, mede gelet op het gesprek dat tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden, naar het oordeel van het college in beginsel verantwoord te besluiten om toch een rapport uit te brengen. Vervolgens gaat het er om of de rapportage (waaruit in dit geval moet blijken en ook blijkt dat zij niet volledig volgens de norm is verlopen) aan de overige in de jurisprudentie vastgelegde voorwaarden voldoet. Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt door het Centraal Tuchtcollege volgens vaste jurisprudentie aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op

welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende

steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de

voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden en/of heeft de

rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Als verweerder ervoor zou hebben gekozen om in het gegeven geval niet te rapporteren zou deze keuze alleszins gerechtvaardigd en misschien ook meer passend zijn geweest; terughoudendheid is immers in een dergelijk geval zeer op zijn plaats.

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er echter niet om of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

Het college is van oordeel dat verweerder in zijn rapportage voldoende terughoudend is geweest. Zo heeft verweerder gerapporteerd dat hij, gelet op de onderzoekscontext, omtrent de mogelijke aanwezigheid van psychopathie geen betrouwbaar beeld kon vaststellen. Hij heeft vermeld dat en waarom het onderzoek niet geheel volgens de norm was verlopen. De methode van onderzoek was niet onjuist en de werkwijze was voldoende zorgvuldig en vakkundig; de rapportage heeft zich ook beperkt tot de specifieke vakkundigheid van verweerder. Hoewel het rapport meer differentiaal-diagnostische overwegingen had kunnen bevatten is het college van oordeel dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening tot de door hem getrokken conclusies (antwoorden op de gestelde vragen) is kunnen komen. Dat verweerder niet specifiek cross-cultureel geschoold zou zijn dan wel niet van allochtone afkomst is, maakt het oordeel van het college niet anders. Nu naar het oordeel van het college de rapportage had mogen worden uitgebracht en aan de genoemde maatstaven voldoet, zal de klacht worden afgewezen”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de               feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger                       beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1       Met zijn hoger beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal            Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd        komt in essentie neer op een herhaling van zijn in eerste aanleg reeds naar voren             gebrachte bezwaren.

            4.2       De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd met de conclusie het    hoger beroep van klager te verwerpen.

            4.3       Met het Regionaal College is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de      werkwijze van de gz-psycholoog, inhoudende dat hij eerst, in de omschrijving van de           gz-psycholoog, de relevante justitiële stukken alsmede de diverse rapportages en        voortgangsrapportages van de behandeling van klager heeft doorgenomen en daarna   met klager heeft besproken, nog niet betekent dat de gz-psycholoog bevooroordeeld is     geweest. In zoverre faalt het hoger beroep.

            4.4       Partijen twisten ook in hoger beroep over het antwoord op de vraag hoelang   hun gesprek op 17 juli 2007 in de H. heeft geduurd. Klager houdt het op “een vluchtig            gesprek van enkele minuten, zeker geen 25 minuten”, de gz-psycholoog stelt dat het            gesprek ongeveer 25 minuten in beslag nam, een duur die hij “heeft geklokt”.

            Bij de precieze vaststelling van de duur van het gesprek, voor zover die al mogelijk     zou zijn, heeft klager geen belang, omdat ter beoordeling staat of de informatie die de      gz-psycholoog uit het gesprek heeft verkregen, uiteraard in combinatie met de uit   andere bronnen beschikbare informatie, het de gz-psycholoog mogelijk maakte een     rapport over klager uit te brengen. Ook op dit punt onderschrijft het Centraal          Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal College en faalt de klacht. Wel merkt het          Centraal Tuchtcollege op, dat het niet aannemelijk is dat, zoals de gz-psycholoog ter             zitting desgevraagd heeft geantwoord, het gesprek niet een conflictueus karakter         droeg. In dit gesprek, dat de gz-psycholoog als “enerverend” heeft gekwalificeerd, was       toch aanstonds duidelijk dat de inzet van klager was dat het niet tot een rapportage             door de gz-psycholoog zou komen, aangezien klager de gz-psycholoog daartoe             onvoldoende specifiek deskundig achtte, immers onvoldoende transcultureel    onderlegd; daarentegen zag de gz-psycholoog het als zijn opdracht juist wel te     rapporteren en heeft hij tegenover klager benadrukt dat alles wat klager naar voren   bracht in een rapportage zou (kunnen) worden verwerkt.

            4.5       De uitgebrachte rapportage dient te worden getoetst aan de door het Regionaal          College opgesomde criteria 1 tot en met 5, die hier voor alle duidelijkheid worden herhaald:

            1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke         gronden de conclusie van het rapport steunt,

            2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de   feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

            3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

            4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

            5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde     vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden en/of heeft de rapporteur daarbij de         grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

            4.6       Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover als volgt. In de rapportage van de gz-psycholoog komt een opsomming van beschikbare en geraadpleegde stukken           voor. Deze opsomming vermeldt onder meer het “Psychologisch rapport pro justitia,      I., d.d 30 -05-1995”. Uit laatstbedoeld rapport heeft de gz-psycholoog de volgende             passage in zijn rapportage overgenomen:         

            “In het verlengde van het F. rapport en in opdracht van het gerechtshof te J.    werd een aanvullend, meer transcultureel georiënteerd pychologisch onderzoek, I.            (d.d.30-06-1995), uitgebracht. I. constateerde geen psychiatrische problematiek dan           wel een persoonlijkheidsstoornis. Onderzochte’s denken zou wel ingegeven zijn door             specifieke culturele factoren, o.a. kunnen zijn demonstratieve en dwingende     gedragingen zich voordoen als de Eer van Onderzochte en van zijn gezin geraakt       wordt. Voorts wordt vermeld dat het bij Onderzochte niet is uit te sluiten dat             Onderzochte op basis van grote psychische druk in een hysterische schemertoestand   terechtkomt, zoals in Noord-Afrika wel meer geconstateerd wordt als de balans      tussen psychische draagkracht en draaglast verstoord wordt. Een dergelijke         schemertoestand heeft zich waarschijnlijk ook voorgedaan ten tijde van de      delictvorming. In zoverre kan onderzochte daaromtrent als sterk verminderd             toerekeningsvatbaar geacht worden. Onderzochte is evenwel geen gevaar voor      zichzelf dan wel zijn omgeving.” Daarnaast komt in de rapportage van de gz-   psycholoog een verwijzing voor naar een psychiatrisch rapport van K.. Daarover vermeldt de gz-psycholoog:

            “Binnen de beroepsprocedure longstayplaatsing werd door K. op 16-02-2006 een     psychiatrisch rapport uitgebracht, waarin hij stelde dat de door de klinieken aangegeven diagnoses onhoudbaar zijn vanuit het perspectief van de             transculturele psychiatrie en dat de TBS derhalve opgeheven diende te worden (...)”.

            In hoofdstuk VI (“Forensisch –psychologische overwegingen”) vermeldt de gz-           psycholoog:

            “Contra-expertises van onafhankelijke transcultureel georiënteerde gedragskundigen   hebben hem (klager, CTG) in zoverre in het gelijk gesteld, dat Onderzochte vanuit     transcultureel diagnostisch perspectief niet zou lijden aan een ziekelijke stoornis der   geestvermogens, zoals diverse pro justitia rapportages dat wel aangeven.”; en voorts: “De stellige indruk is dat Onderzochte lijdende is aan een uitgesproken waanstoornis         (gemengd type: achtervolgingstype/grootheidstype/querulantentype) en een      narcistische en paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Zijn gedragsuitingen en        denkbeelden zijn dermate gestoord dat deze volgens ondergetekende niet vereffend    kunnen worden vanuit de norm van de cultuur van herkomst.”

            Bij dit alles betrekt het Centraal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog ten tijde van het    opstellen van zijn rapportage over klager op de hoogte was van de correspondentie             tussen de (toenmalige) raadsman van klager, mr. J.C. de Goeij, en het Ministerie van      Justitie. Daaruit is af te leiden dat klager sterk heeft aangedrongen op een onderzoek   door een multicultureel geschoold psychiater en dat het Ministerie daaraan niet         tegemoet wenste te komen. Ter zitting heeft de gz-psycholoog verklaard dat hij zich            toereikend geschoold achtte om de transculturele aspecten mee te nemen.

            4.7       Het Centraal Tuchtcollege wil in het voordeel van de gz-psycholoog ervan       uitgaan dat hij voldoende gekwalificeerd was om de transculturele aspecten van de         zaak voldoende te beoordelen. Echter de rapportage voldoet niet aan het vereiste dat            daarin op inzichtelijke en consistente wijze is uiteengezet op welke gronden de             conclusie steunt. Ter zitting heeft de gz-psycholoog verklaard dat hij geen aanleiding    heeft gezien de transculturele aspecten op de voorgrond te stellen. De twee door hem aangehaalde rapporten van I. en K. (vgl. 4.6) zijn evenwel te beschouwen     als signalen dat de transculturele aspecten op zijn minst kunnen hebben            bijgedragen aan het toestandsbeeld van klager. De rapportage bevat buiten de                  aangehaalde zinsnede (“Zijn gedragsuitingen en denkbeelden zijn dermate gestoord      dat deze volgens ondergetekende niet vereffend kunnen worden vanuit de norm van             de cultuur van herkomst”) geen onderbouwing van zijn conclusie, waar daartoe gezien             het voorgaande alle aanleiding toe was. Aldus is niet duidelijk onderbouwd op grond         van welke overwegingen de gz-psycholoog voorbij is gegaan aan de bevindingen uit de andersluidende rapporten van I. en K.. Ook de daartoe ter zitting in eerste aanleg             gegeven verklaring (“Ik ben niet ingegaan op de rapporten van I. en K. omdat ik een eigen mening wilde neerzetten”) maakt dat niet anders. De neerslag van een gedegen         beoordeling van de transculturele aspecten ontbreekt aldus,   terwijl daarvoor alle     aanleiding was. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat uit een en ander niet kan             worden opgemaakt dat de door de gz-psycholoog getrokken conclusie onjuist is; toch            beschouwt het de gebrekkige verantwoording van de conclusie als een groot manco in    de rapportage.             Het hoger beroep van klager is in zoverre gegrond.

            4.8       Voor het overige geeft hetgeen klager in zijn hoger beroep aanvoert geen        aanleiding af te wijken van de beoordeling door het Regionaal College.

            4.9       Ter zitting heeft de gz-psycholoog verklaard dat hij, indien hij weer zo’n          opdracht zou krijgen, het interculturele aspect een betere plek zou geven in het   rapport. Hij achtte de rapportage bij nader inzien te kort door de bocht. Het Centraal      Tuchtcollege ziet aanleiding, met inachtneming van het aldus door de gz-psycholoog    getoonde besef, de lichtste maatregel op te leggen, de waarschuwing, waarop niet het     stempel van laakbaarheid drukt. 

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

                                               en opnieuw rechtdoende:

                                               waarschuwt de gz-psycholoog.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. P.M. Brilman en G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier en

prof.dr. M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2010, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.