ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0155 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/074

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0155
Datum uitspraak: 09-03-2010
Datum publicatie: 17-03-2010
Zaaknummer(s): C2009/074
Onderwerp:
  • Geen of onvoldoende zorg
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klaagster heeft een borstcorrectie laten uitvoeren door de plastische chirurg vanwege asymmetrie en tubereuze borsten. Na de operatie is er nog steeds sprake van een geringe asymmetrie en klaagster ondergaat een tweede operatie. Echter nu is er sprake van ontsierende littekens en “bottomming out” van de implantaten. Klaagster verwijt de arts dat hij in strijd heeft gehandeld met de zorg, medisch onjuist heeft gehandeld waardoor de borsten zijn ontsierd en tekort is geschoten in zijn informatieplicht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/074 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer,

tegen

                                               C., plastisch chirurg, wonende te B., verweerder in beide                                                       instanties, gemachtigde: mr. B. Holthuis, advocaat te Deventer.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 30 maart 2007 bij het Regionaal     Tuchtcollege te Zwolle tegen plastisch chirurg C. - hierna te noemen de arts - een       klacht ingediend. Bij beslissing van 5 februari 2009, onder nummer 069/2007 heeft     dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep             gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Ten slotte heeft     klaagster nog een verweerschrift ingediend (abusievelijk genoemd verweerschrift in           incidenteel appel) waarin klaagster verweer voert tegen de stellingname van de arts tegen rechtsoverweging 5.4 van de bestreden beslissing. De zaak is in hoger beroep    behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 januari          2010, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. Ph.J.N. Aarnoudse      voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. B. Holthuis voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De             in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2.       DE FEITEN

            Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang      voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

            2.1

            Klaagster bezoekt op 22 juni 2004 verweerders spreekuur voor onderzoek van haar       borsten. Er is sprake van asymmetrie en van tubereuze borsten. Verweerder bespreekt met klaagster de mogelijkheden van een borstcorrectie beiderzijds. Vooruitlopend op            de operatie zijn foto’s gemaakt. Klaagster heeft op 24 augustus 2004 een tweede         consult bij verweerder. De ingreep wordt dan nogmaals besproken. Na afloop van dit             consult vult klaagster een vragenlijst in. De geplande ingreep, een            augmentatieplastiek van de mammae, vindt dan op 5 november 2004 plaats. De           hechtingen worden verwijderd op 19 november 2004. In het dossier noteert de             verpleegkundige dat het er ‘prima uitziet’. Op 28 februari 2005 worden foto’s van het             operatieresultaat gemaakt van de ingreep van 5 november 2004.

            2.2

            Op 25 januari 2005 bespreken verweerder en klaagster tijdens een consult het    operatieresultaat. Er is dan nog sprake van geringe asymmetrie van de borsten.           Verweerder bespreekt met klaagster dat deze asymmetrie verholpen kan worden door   middel van een zogenaamd inverted T-scar operatie. Op 5 april 2005 vindt weer een             consult plaats. Tijdens dit consult is opnieuw de mogelijkheid besproken de         asymmetrie te verkleinen en de tepelhof links en rechts te verkleinen. De verzekeraar    gaat akkoord met deze tweede ingreep. De te overwegen tweede ingreep wordt op 17 januari 2006 nogmaals besproken. Klaagster maakt na dit consult een afspraak voor             die tweede ingreep. Die vindt            vervolgens op 17 februari 2006 plaats. Verweerder            voert daarbij een mamma-reductieplastiek/lift beiderzijds uit volgens Strombeck. De    ingreep verloopt ongecompliceerd.

            2.3

            Op 7 maart 2006 vindt een controleconsult plaats. Het operatieresultaat leek goed         maar verweerder constateert wel dat zich op de T-splitsing van het ankerlitteken ter           hoogte van de rechterborst een klein wondje bevindt. Verweerder geeft klaagster            instructies hoe daarmee om te gaan: goed spoelen en verbinden met droge       compressen.

            2.4

            Op vervolgafspraken op 25 april, 3 oktober en 7 november 2006 is klaagster niet           verschenen.

            2.5

            Op 23 januari 2007 schrijft verweerder aan de raadsman van klaagster onder meer       het volgende: “() Aan de hand van de laatste foto’s is het ook overduidelijk dat er een bottoming out               is van het implantaat. Dit wil zeggen dat de huidenveloppe te zwak is en de implantaat voorbij het            litteken is gemigreerd. Dit kan met een operatieve ingreep gecorrigeerd worden. De vraag is wil deze           dame zich nog laten helpen bij mij, maar in elk geval versta ik haar problemen en klachten.()”

            Op 7 februari 2007 vindt dan een consult plaats bij D. in het kader van een         second opinion. Zijn diagnose is: status na een mamma-augmentatie in verband met    mamma-asymmetrie. Nu tepelpositie veel te hoog. Zeer brede littekens. Hij stelt voor,   na toestemming van de verzekeraar, ptosis en littekencorrectie beiderzijds. “

            2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

            “3.       DE KLACHT

            Klaagster verwijt verweerder - kort en zakelijk weergegeven - dat hij in strijd heeft       gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van haar behoorde te betrachten.             Klaagster is van mening dat verweerder medisch onjuist heeft gehandeld waardoor     haar borsten ernstig zijn ontsierd. Zo is onder meer tijdens de tweede operatie een      stuk van de rechtertepelhof weggehaald. Voorts meent klaagster dat verweerder tekort             is geschoten in de op hem rustende informatieplicht.  Zo is haar niet verteld dat haar borsten niet eenvoudig te corrigeren             waren terwijl evenmin gewezen is op de risico’s      die aan dergelijke operaties verbonden zijn, zoals infecties, kapselvorming en het         ontstaan van ontsierende littekens. Wel is gesproken over de voor- en nadelen van      verschillende implantaten.    

            4.         HET VERWEER

            Verweerder voert - kort zakelijk weergegeven - aan dat hij niet in strijd heeft     gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten en    dat de klachten ongegrond dienen te worden verklaard. Dat zich ter gelegenheid van             de tweede operatie “bottoming out” heeft voorgedaan is niet te wijten aan enige   kunstfout van verweerder maar betreft een - zelden voorkomende - complicatie. Dat      de littekens niet fraai zijn geworden kan te wijten zijn aan velerlei oorzaken, maar is     niet het gevolg van het handelen van verweerder. Verweerder heeft klaagster   voldoende voorgelicht over de ingrepen en heeft daarbij gewezen op de risico’s. Aan             klaagster zijn de standaardbrochures meegegeven.“

            2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende          overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5.       DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

            5.1

            Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van      professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het     beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame             beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van      het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake           als norm of standaard was aanvaard.

            5.2

            Partijen zijn het er over eens dat het resultaat van de tweede operatie niet is, zoals        partijen hadden beoogd en zoals klaagster redelijkerwijs had mogen verwachten. Dat       het resultaat als gevolg van opgetreden ‘bottoming out’ van de implantaten onbevredigend is, is evenwel niet het gevolg van medisch onjuist of onkundig             handelen. Het is een zeldzaam voorkomende complicatie, die - ten overvloede     opgemerkt - zowel volgens verweerder als de door het College geraadpleegde deskundige, betrekkelijk eenvoudig is te herstellen. Klaagster is nadat de hechtingen   waren verwijderd niet meer op de controle afspraken verschenen. Ook nadat de             bottoming out was opgetreden is klaagster niet naar verweerder gegaan waardoor        verweerder iedere mogelijkheid om het resultaat te beoordelen en eventuele mogelijkheden tot verbetering met haar te bespreken feitelijk is ontnomen.

            Hetzelfde geldt voor de verkleinde tepelhof onder aan de rechterborst. Doordat klaagster niet terug is gegaan naar verweerder kan de oorzaak niet worden         vastgesteld. Maar onder verwijzing naar hetgeen de deskundige ter zake ter zitting           heeft verklaard, is de oorzaak waarschijnlijk niet een foutief chirurgisch ingrijpen,        maar vermoedelijk een circulatiestoornis van de tepelhof waardoor afsterving en             verschrompeling van de huid kan zijn ontstaan. Een complicatie die niet altijd te            voorkomen is.

            5.3

            Dat klaagster, zoals zij ter zitting heeft gesteld na de eerste operatie tevreden was en     eigenlijk geen vervolg ingreep wilde, maar (enkel) op advies van verweerder tot de        tweede ingreep is overgegaan wordt door het College gepasseerd. Deze ter zitting       ingenomen stelling past niet in de eerder door klaagster ingenomen standpunten,   onder meer bij repliek, waarbij haar gemachtigde, overigens in lijn van het betoog        van verweerder, schrijft dat klaagster ‘helemaal niet tevreden’ was met het resultaat            na de eerste ingreep. Verweerder heeft dat ook nadrukkelijk bestreden, maar wel          gezegd dat hij wel al voor de eerste ingreep heeft laten weten dat mogelijk een tweede            ingreep noodzakelijk zou kunnen zijn omdat de beoogde ingreep bij asymmetrische            tubereuze borsten niet eenvoudig (middels één ingreep) is uit te voeren. Gelet op dit             verweer en gelet op de omstandigheid dat verweerder ook pas na de eerste operatie       bij de verzekeraar toestemming heeft gevraagd voor de tweede ingreep, acht het       College de stelling van klaagster niet voldoende aannemelijk. De stelling van             klaagster dat zij door verweerder een tweede keer ‘moest’ worden geopereerd omdat hij al voor de eerste ingreep zou hebben gezegd dat twee maal opereren noodzakelijk     zou zijn, wordt dan ook verworpen. Nu ook van ander in tuchtrechtelijke zin onjuist   handelen in medische zin niet is gebleken wordt dit onderdeel van de klacht         ongegrond verklaard.

            5.4

            Ook de klacht dat klaagster niet voldoende is geïnformeerd over de risico’s van de         ingrepen zal ongegrond worden verklaard. Uit de status (22 juni 2004) blijkt dat         verweerder klaagster heeft gewezen op de risico’s van nabloeding, kapselvorming en   blijvende asymmetrie. Ook heeft verweerder blijkens de status klaagster meermalen      gewezen op de risico’s van roken en haar geadviseerd daarmee te stoppen en geeft        zijn assistente altijd folders mee waarin de ingrepen en bijkomende risico’s staan           beschreven. Nu klaagster heeft bestreden die folders te hebben ontvangen en het         tegendeel niet is komen vast te staan dient het College dat verweer te passeren.         Evenwel doet dat er niet aan af dat naar oordeel van het College uit de status mag        worden afgeleid dat verweerder klaagster voldoende heeft geïnformeerd. De        voldoende zorgvuldige voorbereiding blijkt voorts uit de meerdere consulten die            voorafgaand aan (ook) de tweede ingreep hebben plaatsgevonden, verspreid over een      langere periode. Overigens hecht het College met betrekking tot het voldoen aan de             informatieplicht niet aan de door klaagster ondertekende verklaring ( 24 augustus         2004) waarin door haar is aangekruist dat zij ‘voldoende informatie heeft gekregen   over de behandeling, de nazorg, de mogelijke risico’s en eventuele complicaties’.   Zolang daarbij de gegeven informatie niet is gespecificeerd kan niet gecontroleerd             worden welke informatie is verstrekt. Bovendien kan een patiënt in het algemeen bij             gebrek aan wetenschap niet verklaren dat hij voldoende is geïnformeerd. Aan een          dergelijk algemeen geformuleerde verklaring kan dan ook in dit geval bewijsrechtelijk          geen waarde van betekenis worden toegekend. De opgetreden ‘bottoming-out’ is een    dusdanig zeldzaam voorkomende complicatie dat verweerder klaagster daarvoor niet         heeft hoeven te waarschuwen. Het zelfde geldt voor de kennelijk opgetreden             verschrompeling mogelijk als gevolg van beperkte doorbloeding van de rechter tepelhof.

5.5.             

Gelet op het voorgaande is de klacht ongegrond en dient deze te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van haar stellingen in eerste aanleg. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing, tot gegrondverklaring van de klachten en tot oplegging van een passende maatregel.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert dat de          klachten van klaagster ook in hoger beroep ongegrond dienen te worden verklaard.

            Beoordeling. 

4.3 Klaagster heeft in hoger beroep benadrukt dat het haar met name erom gaat dat zij door de arts - anders dan zij had verwacht - niet mooier is gemaakt. Zij had na de ingreep mooie, vollere en symmetrische borsten verwacht. Dit resultaat is niet bereikt. Zij beklaagt zich over de lelijke brede littekens en het gegeven dat zij een gedeelte van haar tepelhof van haar rechter borst heeft verloren.

Het Centraal Tuchtcollege acht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat enerzijds klaagster na de eerste operatie op 5 november 2004 nog niet geheel tevreden was met het resultaat en anderzijds de arts alstoen heeft aangegeven dat hij tegemoet kon komen aan haar wensen. Voor het verkleinen van de tepelhoven en het bevorderen van de symmetrie was een “inverted T-scar”-operatie geïndiceerd. De arts heeft deze (tweede) operatie vervolgens op 17 februari 2006 uitgevoerd.

Beide operaties zijn lege artis uitgevoerd. De door de laatste ingreep ontstane brede littekens vinden hun verklaring in het zwakke weefsel dat inherent is aan de tubereuze borsten van klaagster. Dat deze littekens al zo breed waren op het moment dat klaagster na de tweede operatie wakker werd, zoals zij in hoger beroep stelt, acht het Centraal Tuchtcollege niet mogelijk. Het verlies van een gedeelte van haar tepelhof van haar rechter borst is waarschijnlijk het gevolg van een locale circulatiestoornis waardoor afsterving van dit gepigmenteerde weefsel is ontstaan. Ten slotte is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de onnatuurlijke hoge stand van de tepels als gevolg van opgetreden “bottoming out” van de implantaten onbevredigend is. Dit is echter een zeldzaam voorkomende complicatie en niet het gevolg van medisch onjuist of onkundig handelen. Al de genoemde ontsierende tekortkomingen zijn “betrekkelijk eenvoudig” te herstellen. In dit verband betreurt het Centraal Tuchtcollege dat klaagster op de vervolgafspraken op respectievelijk 25 april, 3 oktober en 7 november 2006 niet is verschenen. Hoewel bezien vanuit klaagster niet geheel onbegrijpelijk, is de arts hierdoor de mogelijkheid ontnomen één en ander te beoordelen, te bespreken en eventueel met instemming van klaagster te herstellen. De eerste grief faalt.

            4.4 Klaagster heeft voorts gesteld dat de arts is tekort geschoten in de op hem rustende          informatieplicht door klaagster niet te informeren over de risico’s van de ingrepen.    Het Centraal Tuchtcollege acht aannemelijk dat, nu in de status bij 22 juni 2004 staat:

“ risico’s inf; nabloeding, kapselvorming ,asymmetrie “   klaagster over de risico’s van de operaties op deze punten daadwerkelijk is geïnformeerd. Over het specifieke risico op de uitzakking van de onderpool van de borst (bottoming out) hoefde de arts klaagster, gelet op de zeer geringe kans dat dit risico zich zou kunnen voordoen, niet te informeren. Hetzelfde geldt voor het optreden van necrose bij het verkleinen van de tepelhoven. Voorts overweegt het Centraal Tuchtcollege dat klaagster twee maal voor de eerste operatie en drie maal voor de tweede operatie bij de arts op consult is geweest, dat tijdens deze consulten over de ingrepen is gesproken en dat klaagster ruimschoots in de gelegenheid is geweest zich over de operaties te (laten) informeren.

Daarnaast heeft klaagster na afloop van het consult op 24 augustus 2004 een vragenlijst ingevuld waarin zij bij vraag 17 heeft aangekruist dat zij voldoende informatie heeft gekregen over de behandeling, de nazorg, de mogelijke risico’s en eventuele complicaties. Vraag 19, waarin wordt gevraagd of er voldoende ruimte is geweest om vragen te stellen, heeft klaagster bevestigend beantwoord.

Het Centraal Tuchtcollege is - anders dan het Regionaal Tuchtcollege - van oordeel dat niet valt in te zien waarom aan deze, door klaagster op 24 augustus 2004 ondertekende, verklaring geen betekenis moet worden toegekend. De betekenis van deze verklaring moet worden beoordeeld in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden. Of  klaagster al dan niet het voorlichtingsmateriaal heeft ontvangen kan, gelet op het bovenstaande, in het midden blijven. De tweede grief slaagt evenmin.

            4.5 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.    

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en P.M. Brilman, leden-juristen en R.E.F. Huijgen en

dr. J.A. Zonnevylle, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2010, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.