ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0135 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/101

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0135
Datum uitspraak: 09-03-2010
Datum publicatie: 16-03-2010
Zaaknummer(s): C2009/101
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Beroep wordt verworpen. Volgens Centraal Tuchtcollege kan de klacht dat de bedrijfsarts WAO papieren via een jobcoach heeft laten innemen bij gebrek aan een feitelijke grondslag niet slagen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/101 van:

A. , wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde mr. J.P.J. Franssen, kantoorhoudende te Geleen,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam en wonende te D., verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

Appellant - hierna klager - heeft op 10 juni 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verweerder - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2009, onder nummer 0880a, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2010, waar klager en de arts zijn verschenen. Als getuige aan de zijde van de arts is ter terechtzitting gehoord E., reïntegratie werkbegeleider. De gemachtigde van klager, mr. J.P.J. Franssen, is vanwege persoonlijke omstandigheden niet ter terechtzitting aanwezig.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager had een aantal jaren gewerkt bij F., voordat hij per 1 december 2003, wegens boventalligheid, kwam te werken bij zijn huidige werkgever, G.. Bij de intakegesprekken heeft geen aanstellingsonderzoek plaatsgevonden. In de intakedocumenten is, door werkgever en klager ondertekend, over klager vermeld: ”Hij heeft geen medische beperkingen”.

In 2003 was klager 6 dagen arbeidsongeschikt en in 2005 4 weken.

Vanaf 9 januari 2008 is hij langdurig arbeidsongeschikt. Steeds heeft klager op het formulier ingevuld dat de arbeidsongeschiktheid niet ten gevolge van het werk ontstaan was.

Op 30 januari 2008 zag verweerder, die werkzaam is voor de Arbodienst van de werkgever van klager, klager voor het eerst. Hij bevestigde de eerder aan de verzuimbegeleider geuite klacht dat een spierscheuring c.q. verrekking van de kruisbanden was geconstateerd.

Op 12 maart 2008 kwam klager voor een consult bij verweerder. Daar heeft klager gesproken over een bedrijfsongeval ongeveer 11 jaar tevoren bij zijn oude werkgever waarbij zijn linkerknie was geraakt.

Op 14 mei vond een laatste consult plaats, waar klager aangaf dat er een beperkingenpatroon van hem bestond.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De hoofdklacht van klager is dat verweerder de WAO-papieren in december 2003 via de jobcoach heeft laten innemen. Zijn lichamelijke klachten zijn daardoor verergerd. Als de papieren niet waren ingenomen had klager minder belastend werk hoeven doen en was hij er minder slecht aan toe geweest.

Ook over de gang van zaken daarna heeft klager een klacht. Na de inname van de papieren had verweerder een keuring moeten doen en contact moeten opnemen met UWV en de voorgaande bedrijfsarts.

In 2003 vertelde de jobcoach dat verweerder over het dossier van klager beschikte; achteraf bleek dat niet juist.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist de stellingen van klager gemotiveerd.

Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Er is geen bewijs dat klager een WAO-uitkering heeft toegekend gekregen, noch is er bewijs dan wel aanwijzing dat verweerder daarvan op de hoogte was of dat verweerder stukken met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van klager in zijn bezit heeft gehad dan wel die stukken heeft laten innemen. Dat houdt in dat de hoofdklacht van klager zal worden afgewezen.

Nu niet vaststaat dat verweerder deze papieren heeft doen innemen is ook de klacht over de gang van zaken daarna, die op de inname van de papieren is gebaseerd, ongegrond.

Niet is, ten slotte, komen vast te staan dat verweerder het door klager bedoelde dossier in zijn bezit heeft gehad, zodat ook dit laatste onderdeel van de klacht, wat daarvan ook zij, ongegrond is.

Nu alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn, zal de klacht worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

4.3. Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting door partijen en de getuige van de arts is verklaard overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

Zoals het Regionaal Tuchtcollege onder de feiten heeft vermeld, is klager na beëindiging “wegens boventalligheid” van een langdurig dienstverband bij F., op 1 december 2003 in dienst getreden bij detacheringsbedrijf G. te D. (verder G.). De arts is werkzaam bij de Arbodienst H. en is en was ook in die tijd als bedrijfsarts werkzaam voor G.. Vast staat dat een medische keuring geen deel heeft uitgemaakt van de aanstellingsprocedure bij G. en dat G. klager niet heeft gedetacheerd voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor functiespecifieke keuringen zijn vereist dan wel worden gevraagd. Nu klager zich tijdens zijn dienstverband bij G. in de periode vóór 30 januari 2008 ook niet anderszins bij de arts heeft gemeld, moet worden geconcludeerd dat er vóór laatstgenoemde datum tussen de arts als bedrijfsarts en klager als werknemer geen relatie is geweest op grond waarvan de arts had moeten handelen zoals klager hem heeft verweten te hebben nagelaten.

4.4. Ten aanzien van het verwijt dat de jobcoach in december 2003 in opdracht van de arts aanvraagformulieren voor WAO heeft ingenomen en heeft vernietigd, heeft de getuige aan de zijde van de arts, E., ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege onder ede verklaard dat hij klager destijds bij diens overgang van F. naar G. als jobcoach heeft begeleid, dat er geen sprake is geweest van een opdracht van de arts om papieren in te nemen en dat hij ook anderszins bij die gelegenheid geen aanvraag- formulieren WAO heeft ingenomen en vernietigd.

4.5. Het voorgaande betekent dat klagers verwijten aan de arts bij gebrek aan feitelijke grondslag niet kunnen slagen en door het Regionaal Tuchtcollege terecht zijn afgewezen.

4.6. De gemachtigde van klager, mr. J.P.J. Franssen, heeft daags voor de zitting verzocht om de behandeling van de zaak ter terechtzitting aan te houden om hem, zo heeft klager ter terechtzitting toegelicht, de mogelijkheid te geven nadere vragen aan de arts te stellen. Dit verzoek wordt afgewezen.

Klager heeft ter terechtzitting voldoende de gelegenheid gehad zijn standpunt toe te lichten en heeft van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt. Verweerder heeft zich gemotiveerd verzet tegen toewijzing van dat verzoek. Het Centraal Tucht- college acht zich op grond van de stukken en hetgeen ter zitting door partijen en de getuige naar voren is gebracht voldoende ingelicht. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over het ontbreken van een feitelijke grondslag aan de klacht, valt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet in te zien dat nadere vraagstelling door de gemachtigde van klager aan de arts een toegevoegde waarde kan hebben voor de beoordeling van de zaak.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling af;

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. L.F. Gerretsen-Visser en R. Veldhuisen, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en

mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2010, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.