ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0065 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/083
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0065 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2010 |
Datum publicatie: | 11-02-2010 |
Zaaknummer(s): | C2009/083 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | De vrijgevestigde verzekeringsarts verricht werkzaamheden als arboarts onder supervisie van een geregistreerd bedrijfsarts. Klaagster verwijt de arts dat door de buitenproportionele interventie van de arts haar arbeidscontract niet werd verlengd. De arts zou klaagster onder meer ten onrechte 100 procent arbeidsongeschikt hebben verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer 2009/083 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
D., verzekeringsarts, werkzaam te E.,
verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 15 april 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verzekeringsarts D. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2009, onder nummer 0896 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2009, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar vader C. voornoemd alsmede de arts vergezeld van F., medisch directeur van G..
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Begin januari 2008 werd klaagster met acute klachten opgenomen in het ziekenhuis, waar zij dezelfde dag is geopereerd wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Na enige dagen is zij ontslagen uit het ziekenhuis en in het kader van de nazorg verwezen naar een seksuoloog. Kort na haar operatie is zij voor 50% gaan werken, na overleg met een personeelsconsulent.
Verweerder is vrijgevestigd verzekeringsarts en verricht onder meer werkzaamheden als arbo-arts voor G., onder supervisie van een geregistreerd bedrijfsarts. Op 1 februari 2008 kreeg hij telefonisch het verzoek van G. om klaagster thuis te bezoeken in verband met arbeidsverzuim sedert 3 januari 2008.
Op 6 februari 2008 werd klaagster door de personeelsconsulent, zonder nadere toelichting, naar huis gestuurd omdat zij gezien zou worden door een arts.
Op 6 februari 2008 heeft verweerder na daartoe gemaakte afspraak op het huisadres van de ouders van klaagster een ongeveer vier uur durend huisbezoek afgelegd. Verweerder heeft klaagster gevraagd om toestemming voor overleg met haar huisarts, dat bij gebreke van toestemming niet heeft plaatsgevonden. Hij heeft klaagster voorgedragen voor nader psychodiagnostisch onderzoek, dat wel heeft plaatsgevonden. Na het verrichten van deze expertise heeft klaagster (vooralsnog) geen toestemming voor het verstrekken van de rapportage gegeven.
Op 6 februari 2008 heeft verweerder G. schriftelijk geïnformeerd over zijn bevindingen. Daarin wordt (onder meer) als conclusie vermeld:
“-belastbaarheid in persoonlijk en sociaal functioneren beperkt door aanwezige spanningsklachten
-overleg met werkgever gewenst ter evaluatie stressbelasting binnen huidig takenpakket, in relatie tot vereisten in persoonlijk en sociaal functioneren
-informatie/overleg behandelende sector gewenst
-nader diagnostisch onderzoek gewenst in kader van nader behandelings-/begeleidingsadvies, resp. vaststelling verdere werkhervattingmogelijkheden”
En als advies:
“-huidige werkhervatting lijkt vooralsnog het maximaal haalbare
-veelvuldige deadlines/piekbelastingen beperken
-aanvullende informatie behandelende sector opvragen via huisarts
en/of aanmelden voor nader (psycho)diagnostisch onderzoek
-na ontvangst aanvullende gegevens probleemanalyse opstellen en arbeidsmogelijkheden herbeoordelen”.
In de door verweerder gevraagde conceptrapportage wordt (onder meer) als conclusie vermeld:
“In het verleden heeft cliënte tot op heden goed gefunctioneerd en er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor psychopathologie nu en in het recente verleden. Er zijn in klinische zin eveneens geen harde aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek, al lijkt betrokkene wel de neiging te hebben zich wat te overschatten, zowel ten aanzien van haar eigen functioneren als ten aanzien van de relatie met anderen. Door een wat over-assertieve houding camoufleert ze haar onzekerheid.
In onderhavig onderzoek zien wij geen reden om cliënte niet te belasten met arbeid op korte termijn. Wel lijkt zij baat te kunnen hebben bij het iets meer stilstaan bij haar gevoelens. Er wordt betrokkene geadviseerd om gesprekken aan te gaan met de psycholoog van het ziekenhuis om zodoende nog eens stil te kunnen staan bij hetgeen haar in korte tijd allemaal is overkomen.”
Klaagster had bij haar werkgever een jaarcontract dat einde februari 2008 afliep. De werkgever heeft dit contract niet verlengd.
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster is slachtoffer van een foutieve bejegening en een verkeerde diagnose waardoor zij haar baan is kwijtgeraakt en volledig arbeidsongeschikt is geraakt vanwege psychische oorzaken, hetgeen aantoonbaar onjuist is. Het is niet aan verweerder, die noch psychiater noch psycholoog is, om daarover een oordeel te vellen.
De werkgever had mondeling verlenging van de arbeidsovereenkomst toegezegd, maar door de buitenproportionele interventie van verweerder kreeg klaagster te horen dat haar contract niet werd verlengd.
Verweerder heeft:
1e klaagster op onterechte gronden psychisch 100% arbeidsongeschikt verklaard
2e geen rekening gehouden met de belangen van klaagster
3e klaagster vier uur ondervraagd, later herhaald in twee telefonische sessies van ongeveer een uur per keer
4e tegen klaagster gezegd dat een brandend gebouw niet te verzekeren is, hetgeen klaagster als schokkend en denigrerend heeft ervaren
5e kennelijk zijn cliënt ter wille willen zijn
6e een apert onjuiste diagnose gesteld, waardoor hij klaagster ernstig heeft benadeeld.
4. Het standpunt van verweerder
Op het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Ad 1e
Het valt te betreuren als klaagster, zoals zij stelt, ten onrechte volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Niet is echter komen vast te staan dat verweerder zulks heeft geadviseerd. Uit de rapportage van verweerder aan G. valt op te maken dat hij de “huidige werkhervatting” (50%) vooralsnog het maximaal haalbare achtte. Het college acht het mededelen van een dergelijke (voorlopige) bevinding, gedaan in afwachting van nadere expertise en gebaseerd op handhaving van de bestaande werksituatie, niet verwijtbaar.
Ad 6e
De diagnose, zoals klaagster het noemt, dan wel de conclusie, zoals verweerder stelt, is vervat in een rapportage van verweerder aan G..
Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt door het Centraal Tuchtcollege volgens vaste jurisprudentie aan de hierna volgende criteria getoetst:
1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt;
2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport;
3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;
4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur;
5. en kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van
de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Aldus bijvoorbeeld CTG 2005.241 (CTG 7 september 2006, Gezondheidszorg Jurisprudentie 2006/134). Zie ook CTG 13 september 2007, TvG, 2008-I, p. 51 e.v.
Het college is van oordeel dat de rapportage van 6 februari van verweerder aan G. aan deze criteria voldoet.
Ad 3e
Verweerder heeft inderdaad erg lang met klaagster gesproken, zij het dat het eerste gesprek tot twee maal toe werd onderbroken door niet kortdurende telefoongesprekken van klaagster met haar vader. Het gaat het college echter te ver om een tuchtrechtelijke veroordeling te verbinden aan de lange duur van het gesprek, c.q. de gesprekken. Daarbij speelt een rol dat klaagster toch de mogelijkheid had om aan verweerder te kennen te geven dat zij het gesprek te lang vond duren en te verzoeken het gesprek te beëindigen.
Ad 4e
Een uitlating als hier door klaagster genoemd kan in zijn algemeenheid beter niet jegens een cliënt of patiënt worden gedaan, maar het hangt geheel van de context en de intonatie af, of ter zake een tuchtrechtelijke veroordeling op zijn plaats is. Het enkele bezigen van deze (in verzekeringskringen spreekwoordelijke) uitdrukking is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. En voor het overige heeft het college geen tuchtrechtelijk verwijtbare feiten of omstandigheden kunnen vaststellen.
Ad 2e en 5e
Het is het college niet gebleken dat verweerder de belangen van zijn opdrachtgever op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze heeft laten prevaleren boven de belangen van klaagster. Het is zeer spijtig dat de arbeidsovereenkomst van klaagster niet is verlengd, maar het college heeft niet kunnen vaststellen dat de oorzaak daarvan aan verweerder dient te worden toegerekend.
Op grond van bovenstaande overwegingen is het college van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven. Dit echter met dien verstande dat de duur van het gesprek tussen klaagster en de arts op 6 februari 2008 niet vaststaat. De arts bestrijdt dat het gesprek vier uur heeft geduurd.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van haar klachten.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert (impliciet) tot bekrachtiging van de bestreden beslissing.
Beoordeling.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.
In aanvulling daarop wordt overwogen dat u it het verslag van het huisbezoek “A./tk su-consult 6 februari 2008” (in de procedure overgelegd door de arts als bijlage 2 bij het verweerschrift in eerste aanleg) alsmede uit de terugkoppeling van dat verslag in de brief van G. aan klaagster van 19 februari 2008 met de daarbij als bijlage gevoegde kopie van de brief van G. aan de werkgever van klaagster eveneens van 19 februari 2008 (in de procedure overgelegd door klaagster bij inleidend klaagschrift) blijkt dat klaagster haar werkzaamheden heeft hervat voor 50 % en dat de arts dit vooralsnog het maximaal haalbare acht.
Dat in de brief van 15 februari 2008 van H. van G. aan C. staat “ D. heeft uw dochter gezien op woensdag 6 februari 2008 en acht uw dochter op dit moment om psychische redenen volledig arbeidsongeschikt. “ doet dit niet anders zijn. Niet is gebleken dat deze woorden zo door de arts zijn gezegd. Overigens zijn ook geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit de conclusie getrokken moet worden dat de arts zich omtrent de arbeidsongeschiktheid van klaagster anders heeft uitgelaten dan hiervoor is overwogen.
4.4 Gelet op het bovenstaande dient het beroep te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,
mrs. P.M. Brilman en P.J. Wurzer, leden-juristen en mr.drs. J.A.W. Dekker en
dr.mr. J.W. Bins, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2010, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.