ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0064 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2008/317

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0064
Datum uitspraak: 11-02-2010
Datum publicatie: 11-02-2010
Zaaknummer(s): C2008/317
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Betreft een klacht tegen een tandarts. Klager - zelf ook tandarts - heeft door verweerder een extractie laten verrichten. Bij deze behandeling zijn er wortelfragmenten in de kaak achtergebleven. Het Regionaal Tuchtcollege legt de tandarts een waarschuwing op vanwege het niet verwijderen van wortelfragmenten en/of het klager hiervoor niet doorverwijzen naar een kaakchirurg. De klacht dat de tandarts hem na de extractie onvoldoende en onjuist heeft geïnformeerd over het achterblijven van stukken van de kies in de sinus en kaak, alsmede over de risico’s daarvan, is door het Regionaal Tuchtcollege afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het daartegen door klager ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2008/317 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., tandarts, wonende te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 29 januari 2008 bij het Regionaal        Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna te noemen verweerder - een klacht             ingediend. Bij beslissing van 11 november 2008, onder nummer 2008 O 009 heeft dat           College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en verweerder voor het gegrond       verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd.

            Klager is tijdig in hoger beroep gekomen van de beslissing voor zover daarbij zijn       klacht ongegrond is verklaard.

            Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift in     hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 14 januari 2010, waar zijn verschenen klager en verweerder. Klager        heeft ter terechtzitting in hoger beroep overlegd een factuurbevestiging

            d.d. 12 januari 2005 van reisbureau D..

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

            “ 2. De klacht

            Op 7 februari 2005 heeft de tandarts element 26 bij klager getrokken. Daarbij is een     wortelpunt afgebroken. De tandarts heeft aan klager echter medegedeeld dat de kies            volledig was verwijderd. Tijdens de behandeling heeft de tandarts het antrum    geperforeerd. Dit is door de tandarts gesloten. Op 2 mei 2005 is vervolgens over de     plek van de perforatie een brug geplaatst.

Omdat de extractiewond niet goed genas en er een fistel bleef bestaan, heeft klager de tandarts op 22 september 2006 opnieuw geconsulteerd. Deze gaf toen aan dat er mogelijk cementresten in de wond waren achtergebleven. Er is vervolgens een afspraak gemaakt voor 13 november 2006 om deze resten alsnog te verwijderen. Omdat klager geen wezenlijke klachten had, heeft de tandarts op de genoemde

            13e november 2006 voorgesteld om de zaak zo te laten en de mogelijk aanwezige resten niet te verwijderen. Klager heeft hiermee ingestemd.

De wond genas echter niet goed, waarop klager zich tot een kaakchirurg heeft gewend die op 20 augustus 2007 drie worstelresten en cement heeft verwijderd. Op

6 december 2007 is door een KNO-arts een operatie verricht waarbij uit de sinus maxillaris een voorwerp werd verwijderd, dat uit een kalkachtige substantie bestond. Later, op 10 januari 2008, is door de kaakchirurg  nog een vierde wortelfragment uit de kaak verwijderd.

Terugkijkend stelt klager vast dat hij na de eerste behandeling last heeft gehad van beperkte groene pussige afscheiding door de neus. Bij afwezigheid van verdere klachten en in de veronderstelling dat er geen kiesfragmenten waren achtergebleven, heeft hij dit toen niet herkend als een symptoom van een sinusitis maar is hij er van uitgegaan dat hij verkouden was.

De tandarts had nooit mogen overgaan tot de extractie van de kies maar klager daarvoor moeten doorverwijzen naar de kaakchirurg. Bovendien heeft de tandarts klager na de extractie onvoldoende en onjuist geïnformeerd over het achterblijven van stukken van de kies in de sinus en kaak alsmede over de risico’s die dit met zich mee zou kunnen brengen. Hierdoor heeft klager de symptomen van sinusitis niet tijdig onderkend.

De tandarts had klager, direct nadat duidelijk werd dat er wortelfragmenten waren achtergebleven, moeten doorverwijzen naar een kaakchirurg. Door dit na te laten heeft hij in strijd gehandeld met de regelen der kunst en is hij tekort geschoten in zijn behandeling van klager.

             3. Het standpunt van de tandarts

Aanvankelijk stond voor klager op 7 februari 2005 een zenuwbehandeling in element 26 gepland. Tijdens deze behandeling bleek dat het element onherstelbaar beschadigd was. Daarom heeft de tandarts besloten om tot een extractie van het element over te gaan. De tandarts had vergelijkbare behandelingen al meermalen verricht. Voor doorverwijzing naar een kaakchirurg was geen aanleiding.

Tijdens de extractie werd de sinus ruim geperforeerd. Al tijdens de behandeling was het de tandarts duidelijk dat er wortelfragmenten in de kaak waren achtergebleven. Dit heeft de tandarts, anders dan klager stelt, weldegelijk aan klager gemeld. In overleg met klager, die zelf ook tandarts is, heeft de tandarts besloten om de wortelresten te laten zitten en over te gaan tot sluiting van de wond. Dit had mede te maken met het feit dat klager kort daarna met vakantie zou gaan.

Tijdens latere consulten heeft klager desgevraagd, meermalen aangegeven geen klachten te hebben. De tandarts ging er van uit dat klager eventuele klachten zelf goed zou kunnen duiden. Van de later door klager gemelde groene pus die na de extractie van het element uit de neus van klager kwam, is door klager nooit melding gemaakt. Dit is een kenmerkend symptoom van een sinusitis. Zo klager de tandarts hierover wel zou hebben geïnformeerd, zou hij anders hebben gehandeld dan hij heeft gedaan. Bij de gestelde afwezigheid van klachten heeft de tandarts in overleg met klager besloten om de wortelresten te laten zitten en over te gaan tot plaatsen van een brug.

De tandarts betreurt dat hij klager anders heeft behandeld dan hij een andere patiënt-niet tandarts zou hebben behandeld. Doordat klager zelf ook tandarts is, is de tandarts er van uitgegaan, naar later is gebleken ten onrechte, dat hij klager meer dan in andere gevallen, inspraak kon geven bij de te volgen behandeling.

4. De beoordeling

Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is gesteld, concludeert het College dat element 26, na een eerder mislukte wortelkanaalbehandeling, een avitaal element betrof. Het College heeft geen aanwijzingen dat de tandarts niet gekwalificeerd was om de uitgevoerde extractie uit te voeren zodat doorverwijzing naar een kaakchirurg hiervoor niet geïndiceerd was. Ook het feit dat hierbij een complicatie is opgetreden, waarbij de sinus werd geperforeerd, is de tandarts niet tuchtrechtelijk te verwijten.

Ten aanzien van de door de tandarts aan klager verschafte informatie over het al dan niet achterblijven van wortelresten in de kaak en materiaal in de sinus maxillaris, hebben partijen een van elkaar verschillende lezing van zaken.

Het College heeft op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is gesteld geen redenen om aan de lezing van de ene partij meer waarde toe te kennen dan aan de lezing van de andere partij zodat dit klachtonderdeel wordt verworpen.

Anders ligt het met betrekking tot de beslissing van de tandarts om, nadat hij had geconstateerd dat er wortelresten waren achtergebleven, klager niet door te verwijzen naar een kaakchirurg om deze te laten verwijderen. Dat de tandarts in plaats daarvan de wond heeft gesloten en later daarover zelfs een brug heeft geplaatst terwijl de wortelfragmenten nog immer aanwezig waren, is in strijd met de regelen der kunst.

Immers, nu het hier resten betrof van een avitaal element, was er een grote kans op bacteriële infectie. Om die redenen had de tandarts de resten hoe dan ook moeten (laten) verwijderen. Dit geldt temeer nu er sprake was van een perforatie van de sinus waardoor niet was uit te sluiten dat er één of meer wortelfragmenten in de sinus terecht waren gekomen en er een reële kans bestond op het ontstaan van sinusitis. Door de wortelfragmenten niet te verwijderen en/of klager hiervoor niet door te verwijzen naar een kaakchirurg, is de tandarts verwijtbaar tekort geschoten in de behandeling van klager.

Het verweer van de tandarts dat hij de gekozen behandelmethode in overleg en met instemming van klager heeft vastgesteld, treft geen doel. Het feit dat klager zelf tandarts is, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid die de tandarts had in het doorverwijzen van klager naar de kaakchirurg. Aan de tandarts zal daarom de maatregel van waarschuwing worden opgelegd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de               feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger                       beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              Klager is onder aanvoering van diverse beroepsgronden in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij klagers klacht voor zover deze betreft het onjuist en onvoldoende informeren van klager over de achtergebleven molaarresten en de risico’s daarvan, ongegrond is verklaard. Het beroep van klager strekt ertoe dat dit ongegrond verklaarde gedeelte van zijn klacht in beroep alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2              Verweerder heeft ter terechtzitting gemotiveerd verweer gevoerd en (impliciet) geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege overweegt allereerst dat hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en dat er in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd. Dit betekent dat de door klager in zijn beroepsschrift en nagezonden brief d.d. 28 december 2009 geformuleerde verwijten betreffende verweerders wijze van extraheren, declareren en administreren buiten het bereik van dit hoger beroep vallen. Klager is daarin niet-ontvankelijk.

4.4              Wat betreft klagers in hoger beroep opnieuw aan de orde gestelde klacht over het onjuist en onvoldoende informeren van klager over de achtergebleven molaarresten en de risico’s daarvan, heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. G.P.M. van den Dungen en P.M. Brilman, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en

mr.drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2010, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.