ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0050 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/068

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0050
Datum uitspraak: 04-02-2010
Datum publicatie: 05-02-2010
Zaaknummer(s): C2009/068
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij heeft gehandeld in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens naar aanleiding van medische informatie die bij het UWV is binnengekomen waarvan de herkomst niet duidelijk en niet geregistreerd is. Het Regionaal Tuchtcollege wijst het beroep van de arts op het ne bis in idem beginsel af en wijst de klacht van klager als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/068 van:

                                               A. , wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide                                                     instanties, gemachtigde: mr. A.A.M. Jacobs, advocaat te                                                        Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 7 augustus 2008 bij     het Regionaal   Tuchtcollege te Eindhoven tegen verzekeringsarts C. - hierna te noemen de arts - een    klacht ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2009, onder nummer 08119 heeft dat           College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing        tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep      ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 17 december 2009, waar alleen de arts bijgestaan door

            mr. A.A.M. Jacobs voornoemd is verschenen. Klager is hoewel behoorlijk daartoe     opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

            De arts heeft zijn standpunt doen bepleiten aan de hand van een pleitnota die aan het   Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

            Het gaat in deze zaak om het volgende:

            Verweerder is verzekeringsarts bij UWV. Bij UWV was in of omstreeks 2004 medische   informatie over klager binnengekomen. De herkomst van deze informatie was niet            geregistreerd en is niet duidelijk. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP)        heeft op klachte van klager terzake onderzoek verricht. Het CBP heeft geconcludeerd   dat zulks in strijd is met de wet, dat het niet heeft kunnen vaststellen wat de herkomst    van de gegevens was, dat het niet heeft kunnen vaststellen dat, in dit geval, de    informatie in het dossier van klager is vastgelegd en dat niet is vastgesteld dat UWV         de informatie heeft gebruikt voor de beoordeling van een uitkering.”

            2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

            “3. Het standpunt van klager en de klacht

            Klager is van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met  de Wet          bescherming persoonsgegevens (Wbp) inzake op 16 december 2004 gefaxte medische gegevens van klager. De gegrondheid van de klacht is reeds vastgesteld na onderzoek             door het CBP.

            4. Het standpunt van verweerder

            Verweerder beroept zich primair op de ne bis in idem-regel. De onderhavige klacht is     reeds door het college beoordeeld in de beslissing van 5 februari 2007 en kennelijk         ongegrond bevonden. Klager is daarom niet-ontvankelijk.

            Subsidiair beroept verweerder zich erop dat het CBP alleen heeft vastgesteld dat            UWV heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Wbp. Verweerder is daarvoor niet           verantwoordelijk.

            Verweerder heeft de ontvangen informatie niet gevraagd, niet gekregen en niet verwerkt.”

            2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende          overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5. De overwegingen van het college

            Ne bis in idem

            Het beroep van verweerder op de ne bis in idem-regel faalt. In de door verweerder         aangeduide beslissing van het college is geen oordeel over de onderhavige klacht       gegeven.

            Klager is daarom ontvankelijk.

            De inhoudelijke beoordeling

            Gelet op de betwisting door verweerder van de stellingen van klager is niet komen         vast te staan dat verweerder met betrekking tot medische informatie over klager    onzorgvuldig heeft gehandeld. De conclusies van het CBP, waarop klager zich             uitdrukkelijk beroept, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Het CBP heeft             weliswaar (in het algemeen) geoordeeld dat het opnemen van medische informatie         zonder de herkomst en datum van vastlegging te registreren in strijd is met de wet,     maar heeft niet vastgesteld dat ongevraagd toegestuurde informatie over klager in het   dossier van klager is vastgelegd of is gebruikt voor de beoordeling.

            De klacht is daarom kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie   neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij          concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert dat   het Regionaal Tuchtcollege op goede gronden heeft aangenomen dat hij          tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld.

            Beoordeling.

            4.3 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het   beroep van de arts op het ne bis in idem beginsel faalt. Gelet op de klachtomschrijving         in de andere reeds op 5 februari 2007 door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven        afgedane zaak (met zaaknummer 0620) luidende: “ De klacht houdt in dat verweerder             klager onvoldoende onderzocht heeft, geen aanvullende medisch informatie heeft           gevraagd en ”geen enkele afwijking” geconstateerd zou hebben. Bovendien zou         verweerder klager onheus bejegend hebben.“  in relatie bezien met de overwegingen      van het Regionaal Tuchtcollege in die zaak, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat       het klachtonderdeel betreffende het in strijd handelen met de Wet Bescherming           Persoonsgegevens (Wpb) alstoen niet is meegenomen in de beoordeling. Dit        klachtonderdeel kon klager derhalve in de onderhavige procedure alsnog aan de orde       stellen.       

            4.4  Ook voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere       beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. In aanvulling         daarop wordt nog, in het kader van de stelling van klager dat de arts tuchtrechtelijk     verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens   ongevraagd medische gegevens te ontvangen en te verwerken, overwogen dat de arts       klager alleen heeft onderzocht in het kader van de Ziektewet en niet – zoals klager             meent - in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten           (Wajong). In dit verband staat in het door de arts opgestelde Medisch Onderzoeks-      verslag Ziektewet van 30 november 2004 expliciet dat er bij derden geen informatie is       opgevraagd. De documenten waar klager in hoger beroep naar verwijst (met name             sectie 18.1 tot en met 18.30) ter onderbouwing van zijn stelling zijn gefaxt aan het       UWV op 16 december 2004 derhalve van latere datum dan het Onderzoeksverslag en de    door de arts opgestelde Rapportage aanvullend UCD van 7 december 2004. Ook overigens blijkt uit niets dat de arts ten tijde van zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over, dan wel gebruik heeft gemaakt van bedoelde documenten.      

            4.5 Het vorenoverwogene betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. P.M. Brilman en P.J. Wurzer, leden-juristen en mr.drs. J.A.W. Dekker en

mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.