ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0040 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/181

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0040
Datum uitspraak: 19-01-2010
Datum publicatie: 26-01-2010
Zaaknummer(s): C2009/181
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster wordt in beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de beroepsgronden niet duidelijk zijn omschreven. Ook nadat klaagster in de gelegenheid is gesteld om deze onvolkomenheid te herstellen valt onvoldoende op te maken wat de gronden van beroep tegen de bestreden beslissing zijn. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/007 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., uroloog, wonende te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 26 oktober 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te          Eindhoven tegen C. - hierna de uroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van

            3 december 2008, onder nummer 07159 heeft dat College de klacht afgewezen.        

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De uroloog heeft, hoewel             daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 10 december 2009, waar zijn verschenen klager en de uroloog.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

            “2. De feiten

            Als gevolg van een auto-ongeval in 1984 is klager bekend met een tetraplegie. Bij het    ongeval is een ernstige beschadiging van het cervicale ruggenmerg ontstaan met een     dislocatie van het wervelniveau C4-C5. De wervels in de nek hebben bij deze fractuur   een beschadiging veroorzaakt van het ruggenmerg. Er resteert een vrijwel complete         motorische en vegetatieve uitval met nog enig behoud van sensibele functies.

            In 1995 werd in het ziekenhuis te B. in verband met blaasproblemen een sfincterotomie verricht.

            In 2002 bemerkte klager dat er geen urine-uitvloed meer was in zittende positie. In         liggende positie lukte dat nog redelijk. Klager had veel pijn met vegetatieve       disregulatie als spasmen en transpireren. Tevens ontstonden urineweginfecties.          

            Met deze klachten wendde klager zich tot verweerder. Op 26 maart 2003 heeft   verweerder, mede op uitdrukkelijk verzoek van klager, bij hem een sfincterotomie         gedaan. Zowel voor als na deze ingreep zijn bij klager cystoscopische onderzoekingen          gedaan ter beoordeling van de urethra.

            In december 2003 zijn er röntgenfoto’s gemaakt.

            Er bleven zich na de sfincterotomie van 26 maart 2003 urineweginfecties en spasmen    voordoen. Daarop heeft in juni 2004 in een ander  ziekenhuis door een andere           uroloog een derde sfincterotomie bij klager plaatsgevonden.

            3. Het standpunt van klager en de klacht

            De klachten aan de blaas ontstonden in 1995. Toen werd in het ziekenhuis te B. een       sfincterotomie verricht. Tot 2002 bestonden er geen klachten. Zonder problemen kon     klager via een condoomkatheter de urine opvangen. Hij was, ondanks zijn       beperkingen als gevolg van zijn dwarslaesie, zeer zelfstandig. In 2002 bemerkte             klager dat er geen urine-uitvloed meer was in zittende positie. In liggende positie            lukte dat nog redelijk. Er ontstond daardoor veel pijn met vegetatieve disregulatie als spasmen en transpireren. Tevens ontstonden er vele urineweginfecties.

            Met deze klachten wendde klager zich tot verweerder. Klager had het idee dat er            sprake was van een soort blokkade, waardoor het ledigen van de blaas niet meer        mogelijk bleek. Hij heeft duidelijk kenbaar gemaakt dat het ledigen van de blaas niet    meer mogelijk was in zittende positie, maar wel in liggende positie. Verweerder heeft        een cystoscopie verricht. Ondanks het verzoek van klager deze cystoscopie ook   zittend uit te voeren, weigerde verweerder dat.

            Naar aanleiding van het onderzoek gaf verweerder aan dat het probleem verholpen       kon worden door het doorsnijden van de sluitspier van de blaas.

            Na de door verweerder uitgevoerde operatie bleek de urine-uitvloed in zittende positie   nog steeds niet mogelijk; het ging alleen maar in liggende positie. Verweerder      adviseerde om met behulp van derden een zelfkatheterisatie uit te voeren. Klager         ondervond steeds meer spasmen, waarvoor spierrelaxantia werden voorgeschreven,         met vervelende bijwerkingen.

            In 2004 werd klager gezien door een uroloog in een ander ziekenhuis. Opnieuw werd      een cystoscopie gedaan, zowel in liggende als in zittende positie. Bij beide onderzoeken bleek van een stugge verkalkte ring nabij de sfincter. Deze sloot de            urinebuis, met name in zittende positie, af maar ook gedeeltelijk in liggende positie.             Na het verwijderen van deze verkalking is het ledigen in zittende positie weliswaar         mogelijk, maar tengevolge van het delay van één jaar inadequate therapie zijn de            spasmen blijven bestaan. Tengevolge van het niet tijdig ontledigen van de blaas heeft             deze gedurende dat jaar zijn contractiefunctie verloren. Er is een overrekte blaas          ontstaan. Klager is nu aangewezen op intermitterende zelfkatheterisatie en het op de     blaas duwen ter lediging. Een permanente katheter behoort vanwege het risico op       chronische urineweginfecties niet tot de mogelijkheden.

Klager voelt zich niet serieus genomen door verweerder en is van mening dat zijn leven een compleet andere wending heeft gekregen door het uitblijven van een juiste medische behandeling. Uiteindelijk is de obstructie wel weggenomen, maar door een andere arts.

Klager ervaart het als zeer kwetsend dat verweerder stelt dat zijn klachten het gevolg zijn van zijn dwarslaesie en niet verholpen hadden kunnen worden door een juiste en tijdige ingreep.

Klager heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij het op vele punten niet eens is met het door het college ingewonnen deskundigenrapport van E..

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder kan zich geheel verenigen met de inhoud en de conclusies van het deskundigenrapport. De ondervonden klachten zijn het gevolg van verlittekening in het blaashalsgebied en van vegetatieve disregulatie.

Verweerder is van mening dat hij zorgvuldig en juist heeft gehandeld. Hij was zeer verrast door het indienen van de klacht, omdat hij altijd een goede band met klager heeft gehad.

Het college zal hierna, voorzover nodig, nader op het verweer van verweerder ingaan.

5. De overwegingen van het college

De klacht komt hierop neer dat verweerder bij zijn onderzoek, met name bij het onderzoek voorafgaande aan en tijdens de ingreep op 26 maart 2003, ten onrechte niet heeft gezien dat het probleem werd veroorzaakt door het aanwezig zijn van een stugge ring, waardoor de urinebuis, met name in zittende houding, werd afgesloten. Daarbij speelt een belangrijke rol dat verweerder heeft geweigerd om, zoals klager hem uitdrukkelijk en meermalen heeft  verzocht, zijn cystoscopische onderzoeken, die ook nog na de ingreep hebben plaatsgevonden, in zittende houding te doen plaatsvinden. Er was immers een blokkade in zittende houding.

Doordat verweerder, ook na de ingreep, de blokkade bestaande uit de zogenaamde stugge ring niet heeft opgemerkt, is bij klager een overrekte blaas ontstaan.

Het college overweegt ten aanzien van deze klacht als volgt.

Het college is, met de deskundige en verweerder, van oordeel dat bij klager sprake is van neurogeen blaaslijden ten gevolge van een in 1984 door klager opgelopen dwarslaesie, met uitval van vegetatieve functies onder het niveau van de beschadiging van het ruggenmerg van klager, inhoudende een blijvend verstoorde functie van de blaas.

De gevolgen van dit neurogeen blaaslijden, zoals door de deskundige beschreven, komen overeen met de klachten van klager en van enige andere oorzaak voor dit neurogeen blaaslijden is noch uit  het deskundigenrapport noch anderszins gebleken noch is dit aannemelijk geworden.

Met name voor de stelling van klager dat zijn klachten werden veroorzaakt door een blokkade, vooral in zittende houding, is geen enkele steun of aanwijzing te vinden. Een dergelijke blokkade is niet gezien bij de cystoscopische onderzoeken, niet bij de ingreep zelf en ook niet op de röntgenfoto’s die in december 2003 zijn gemaakt. Verweerder is niet tekortgeschoten, indien hij zijn onderzoek niet zou hebben verricht terwijl klager in zittende houding was nu deze houding, zoals de deskundige terecht aanvoert, voor de kwaliteit van het onderzoek van geen belang is. Dat later, in juni 2004, een dikke ring werd gezien, betekent nog niet dat op dat moment sprake was van een blokkade. Van een blokkade is ook geen sprake in het door klager ter zitting overgelegd “Zorgdossier tekst uitdraai”. Overigens impliceert het feit dat in 2004 een dikke ring aanwezig was nog niet dat deze ring ook aanwezig was ten tijde van de onderzoeken door verweerder. Op de in december 2003 gemaakte foto’s is deze ring in ieder geval niet zichtbaar.

Het college is voorts van oordeel dat bij klager geen sprake is van een overrekte blaas, zoals klager stelt. Er is, ook voor deze stelling, geen enkele aanwijzing te vinden. Het college volgt in deze het oordeel van de deskundige. Ter zitting heeft klager zich ter onderbouwing van deze stelling beroepen op het door hem ter zitting overgelegd “Zorgdossier tekst uitdraai” waaruit zou moeten volgen dat niet sprake is van een reflexblaas, zoals de deskundige en ook verweerder stellen, maar van een overrekte blaas, maar het college kan uit dit door klager overgelegde stuk niet opmaken dat F., die de genoemde tekst heeft opgesteld, een overrekte blaas heeft gevonden.

Het college is van oordeel dat verweerder vakbekwaam en toegewijd heeft gehandeld. Het valt zeer te betreuren dat door de behandeling van verweerder de kwaliteit van leven voor klager niet conform zijn verwachtingen is verbeterd, maar dat kan verweerder niet worden aangerekend”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger           beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De uroloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2              De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. H.C. Cusell en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr. J.A. Zonnevylle en prof. J. Zwartendijk, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2010, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.