ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0306 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/46

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0306
Datum uitspraak: 23-12-2010
Datum publicatie: 07-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/46
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: St. Bernard wordt plotseling kortademig en onwel. Beklaagde heeft zich als weekendarts in de gegeven kritieke situatie naar het oordeel van het college terecht op symptoombestrijding gericht. Ongegrond.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 november 2010. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT 

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij niet lege artis heeft gehandeld doordat hij ten aanzien van de hond van klager:

a. heeft nagelaten een correcte anamnese af te nemen;

b. heeft nagelaten een diagnose te stellen, althans een juiste diagnose te stellen;

c. een foute behandeling heeft toegepast;

d. klager en zijn echtgenote niet heeft geïnformeerd over zijn bevindingen en geen duidelijke uitleg heeft gegeven omtrent de behandeling die hij voorstond met de daarbij behorende voor- en nadelen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op zondag 26 april 2009 werd de hond van klager, een Sint Bernard (reu) met de naam XXXX, tijdens het uitlaten plotseling kortademig en onwel. Klager heeft de (zware) hond met inschakeling van zijn echtgenote en een derde in zijn auto getild en is naar de dichtstbijzijnde dierenarts gereden. Daar heeft de hond een injectie met medicatie toegediend gekregen en is klager doorgestuurd naar een spoedkliniek in de regio, waar beklaagde op dat moment de dienstdoende dierenarts was.

3.2. Beklaagde heeft de hond vrij snel na binnenkomst op de kliniek intraveneus medicatie toegediend en vervolgens getracht de hond zuurstof toe te dienen, in eerste instantie met behulp van een zuurstofmasker, vervolgens via een neussonde en - toen ook dit niet lukte - uiteindelijk met een plastic zak over de kop van de hond, waarbij via een gat met een slang zuurstof is toegediend.

3.3. Hierna is de hond nog in een kooi geplaatst, die door beklaagde vooraf met plastic en tape was dichtgeplakt en die via een zuurstofgenerator met zuurstof werd gevuld. Beklaagde en zijn echtgenote zijn vervolgens op verzoek van beklaagde naar huis gegaan. Ongeveer  20 minuten na vertrek kregen zij telefonisch het bericht dat de hond was overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er in deze zaak geen sectie is verricht en dat er dus geen zekerheid bestaat omtrent de precieze doodsoorzaak. Dat de hond aan een maagtorsie is overleden, zoals klager kennelijk meent, kan dus niet zonder meer worden aangenomen.

5.3. Voor de beoordeling van de zaak is verder van belang dat er die zondag naar het oordeel van het college duidelijk sprake is geweest van een zeer kritieke situatie, waarin snel handelen geboden was. Blijkens de eigen stellingen van klager had de hond bij binnenkomst op de kliniek een blauwe tong, verkeerde het dier duidelijk in ademnood en moest het de behandelkamer in worden gesleept, omdat het kennelijk niet kon lopen. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat hij al voordat klager op de kliniek arriveerde, van diens echtgenote telefonisch had doorgekregen dat klager met de hond onderweg was en dat hij, beklaagde, uit de door haar beschreven situatie reeds had opgemaakt dat de hond ernstig benauwd en aan het stikken was. Uit de eigen stellingen in het klaagschrift blijkt voorts dat klager bij aankomst op de kliniek de situatie aan de aanwezige assistente heeft uitgelegd en dat hij ook in de behandelkamer zijn verhaal heeft gedaan en precies heeft aangegeven wat er zich die ochtend (ongeveer 40 minuten eerder) had afgespeeld. Verder is gelet op de van beide kanten beschreven symptomen (een blauwe tong, zeer benauwd met piepende c.q. gierende ademhaling, slijm uit de bek) naar het oordeel van het college genoegzaam aannemelijk geworden dat door beklaagde ook á vu en zonder het gebruik van hulpmiddelen kon worden vastgesteld dat er sprake was van een levensbedreigende situatie. Dat hij op grond van de verkregen informatie en zijn eigen observatie c.q. waarneming in eerste instantie geen verdere anamnese heeft afgenomen of verder onderzoek heeft verricht en direct tot handelen is overgegaan, acht het college in de gegeven omstandigheden dan ook niet verwijtbaar. Klachtonderdeel a wordt hiermee verworpen.

5.4. Beklaagde is naar het oordeel van het college voortvarend te werk gegaan door nog aan de balie een braunule te plaatsen, zodat snel medicatie via de bloedbaan aan de hond kon worden toegediend. Er is intraveneus Soludeltacortef toegediend, gericht op het tegengaan van een allergische reactie, en Furosemide, een vochtafdrijvend middel. Gelet op het plotselinge ontstaan van de ernstige benauwdheidsklachten acht het college overigens verdedigbaar dat beklaagde een agressieve vorm van longoedeem of een acute allergische reactie als mogelijke oorzaken hoog in zijn differentiaaldiagnose had staan. Overigens heeft de dierenarts waar klager in eerste instantie naar toe was gereden kennelijk ook Soludeltacortef aan de hond toegediend.

5.5. Verder heeft beklaagde naar het oordeel van het college logisch en begrijpelijk gehandeld door, nadat bleek dat de medicatie te weinig effect bood, te besluiten de hond zuurstof toe te dienen, hetgeen niet lukte via een zuurstofmasker en neussonde vanwege hevig verzet van de zeer gestresste hond (die de narcoseslang doorbeet en de neussonde niet accepteerde). Dat het aan onvakkundig handelen door beklaagde of aan de apparatuur lag dat een en ander zo moeizaam verliep is onvoldoende kunnen blijken. Het college acht verder onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde uiteindelijk noodgedwongen heeft besloten zuurstof toe te dienen door gebruik te maken van een plastic zak met een zuurstofslang, waarbij hem persoonlijk niet valt aan te rekenen dat er op dat moment kennelijk alleen een ondoorzichtige zak voorhanden was.  Aangezien vervolgens bleek dat de hond cyanotisch werd zodra de zuurstoftoevoer werd gestaakt, heeft beklaagde naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist gehandeld door de hond in een zelf gecreëerde zuurstofkooi te plaatsen, waar de hond gedurende een langere periode via een generator van zuurstof kon worden voorzien. Beklaagde heeft voorts gesteld dat hij de hond nog een injectie heeft toegediend die Atropine bevatte om de slijmproductie te doen verminderen en de bronchialeboom te verwijden alsmede een injectie Dexamethazon om allergische reacties te doen verminderen. Beklaagde heeft zich aldus feitelijk weliswaar alleen gericht op symptoombestrijding, maar het college acht dit op basis van de levensbedreigende situatie waarin de hond verkeerde begrijpelijk en alleszins verdedigbaar. Op grond hiervan valt beklaagde qua ingezette behandeling naar het oordeel van het college onvoldoende te verwijten. Klachtonderdeel c wordt aldus afgewezen.

5.6. Een met het voorgaande verband houdend ander verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat hij alleen medicatie en zuurstof heeft toegediend en geen verder onderzoek heeft verricht, met name niet naar de mogelijkheid van een maagtorsie, terwijl daar voldoende tijd voor zou zijn geweest. Los van het feit dat, zoals hiervoor beschreven, het college verdedigbaar en aanvaardbaar acht dat beklaagde zich in de gegeven noodsituatie op symptoombestrijding heeft gericht, heeft beklaagde betwist dat hij geen enkel onderzoek zou hebben gedaan. Volgens beklaagde heeft er inspectie en percussie plaatsgevonden en ter zitting is door hem nog aangegeven dat hij ook de buik van de hond heeft gepalpeerd. Hoewel het verrichte onderzoek (inspectie, palpatie en percussie) aan de summiere kant lijkt, heeft beklaagde gemotiveerd aangegeven waarom een onderzoek naar een maagtorsie of obstructie in het keelgebied niet in de rede lag. Het college kan zich verenigen met de opvatting van beklaagde dat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren die op een maagtorsie wezen, nu onweersproken is gebleven dat er op geen enkel moment tijdens het consult sprake is geweest van loze braakneigingen of kokhalzen, een gezwollen buik of opgezette maag,  terwijl daarnaast het slijm c.q. schuim uit de bek andere oorzaken kan hebben gehad. Hiernaast bood de symptomatische behandeling met zuurstof resultaat, in die zin dat bij controle door beklaagde kon worden vastgesteld dat de slijmvliezen roze kleurden en de benauwdheid afnam, terwijl het onderbreken van de zuurstoftoevoer er eerder toe had geleid dat de hond weer cyanotisch werd. Nu het voorts voor de levenskansen van de hond van het grootste belang was dat de stress zou afnemen, is er onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat hij geen verdere onderzoeken heeft verricht. Ook hier zij overigens herhaald dat, nu er geen sectie is verricht, er geen zekerheid bestaat omtrent de precieze oorzaak. Aldus faalt ook klachtonderdeel b.

5.7. Voor zover klager heeft gesteld dat beklaagde hem onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn bevindingen en behandelplan heeft te gelden dat in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert of deze bejegent. Dit klachtonderdeel valt dus buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht. Ten overvloede wordt overwogen dat beklaagde ter zitting nog heeft gesteld dat door de hectiek de communicatie met klager wellicht niet optimaal is geweest, maar dat hij hem wel degelijk de strekking van de situatie duidelijk heeft gemaakt, terwijl hij alsook de kliniek waar hij werkzaam voor was excuses voor de communicatie hebben aangeboden. In ieder geval ziet het college ook op dit punt geen reden beklaagde tuchtrechtelijk te bestraffen. Ook klachtonderdeel d slaagt derhalve niet.

5.8. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht, op alle onderdelen, ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen