ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0304 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/56

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0304
Datum uitspraak: 25-11-2010
Datum publicatie: 04-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/56
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou ernst thrombophlebitis bij veulen hebben onderschat. Ongegrond.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De klacht is ter zitting van 28 oktober 2010 mondeling behandeld. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde klager tijdens de hospitalisatie van zijn veulen niet adequaat op de hoogte heeft gehouden van de gezondheidsstatus van het dier en dat hij voorts de ernst van de thrombophlebitis aan de linker halsader van het veulen heeft onderschat.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om het (Friese) hengstveulen van klager met de naam XXXXXX, dat op 5 oktober 2008 door klager naar een opfokstation is gebracht, waar het gedurende de opfokperiode gehuisvest en verzorgd zou worden.

3.2. Tijdens het verblijf op het opfokstation bleek op enig moment dat het veulen geen eetlust had, lusteloos was en aanhoudende koorts had. De eigen dierenarts van het opfokstation heeft het veulen een aantal keren met medicatie behandeld, hetgeen ook intraveneus via de halsaders is geschied (Finadyne, Buscopan compositum en Bedosane). Ook een collega van deze dierenarts heeft tijdens een van die behandelingen intraveneus Dexamethason toegediend. Aangezien er qua klinische gesteldheid echter onvoldoende verbetering optrad is het veulen op 26 november 2008 met instemming van beklaagde doorgestuurd naar de kliniek waar beklaagde werkzaam is en waar het vervolgens tot 9 december 2008 heeft verbleven.

3.3. Bij aankomst op de kliniek op 26 november 2008 heeft beklaagde klinisch onderzoek verricht alsmede bloedonderzoek. Daaruit kwam onder meer naar voren dat er sprake van lichte verhoging en (bij auscultatie) enkele ronchi op de thorax. Het bloedonderzoek liet een duidelijk ontstekingsbeeld zien en een zeer laag eiwitgehalte. De linkerkant van de hals vertoonde een verdikking c.q. zwelling en beklaagde constateerde dat de linker halsader zich bij stuwing maar matig met bloed bleek te vullen.

3.4. Bij controle een dag later was de bedoelde zwelling in de hals echter weer verdwenen, oogde die plek weer rustig en bleek de halsader zich bij stuwing weer goed te vullen. Het veulen bleef echter sloom en er ontwikkelde zich een darmprobleem in de vorm van profuse diarree, op grond waarvan door beklaagde een behandeling is ingesteld met antibiotica en ontstekingsremmers. Aanvullend bloedonderzoek wees in de richting van een ontsteking van de dikke darm en toonde onder meer een sterke toename van het aantal witte bloedcellen (leucocytosis).

3.5. De behandeling heeft zich vervolgens toegespitst op de darmproblemen en op het oedeem dat zich rond de koker en zijdelings en craniaal daarvan onder de buik van het veulen had ontwikkeld.. Vanwege het gebrek aan eetlust werd het veulen gedwangvoederd. Na verloop van tijd was de mest verbeterd, was ook het oedeem afgenomen en toonde bloedonderzoek een verbetering van het aantal leucocyten. Desalniettemin bleef sprake van matige eetlust en lusteloosheid.

3.6. Op 4 december 2008 bleek de linker halsader ontstoken te zijn en het echografisch onderzoek dat enige dagen later is verricht wees uit dat er sprake was van een geoblitereerde thrombophlebitis (verstopping van het bloedvat), overigens zonder aanwijzingen voor abces- en/of gasvorming.  Het betreffende halsgebied is behandeld met Hyrodoid-zalf en beklaagde heeft besloten een medicamenteuze behandeling in te zetten met ontstekingremmers (NSAID’s) en Ascal en de antibioticumbehandeling te staken.

3.7. Op 9 december 2008 was de klinische gesteldheid van het veulen zodanig dat door beklaagde is besloten de nabehandeling op het opfokstation te laten plaatsvinden, waarbij het veulen nog gedurende 3 weken zou worden behandeld met ontstekingsremmers en Ascal en nog 4 weken apart van de andere paarden zou worden gehouden. De prognose van beklaagde was niet ongunstig tot afwachtend, waarbij op de patiëntenkaart is aangetekend dat de risico’s van een ontstoken halsader niet waren uitgesloten, in welk kader zijn vermeld het loslaten van bloedstolsels en de vorming van infarcten.

3.8. Na terugkomst op het opfokstation verslechterde het veulen weer, hetgeen zich weerom uitte in verminderde eetlust en niet willen drinken. Na 4 dagen werd het veulen dood in de stal gevonden. Klager heeft hierna nog sectie laten verrichten. De conclusie van het pathologisch onderzoek luidt: Necrotiserende enteritis met beeld van thrombo /embolie, septische embolie in longen en lever. Dood door acute thrombose arteria pulmonalis met septische thrombus, beeld mogelijk passend bij streptoccocen sepsis of infectie met actinobacillus equuli.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het veulen van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Ter zitting is met klager besproken dat in een procedure als de onderhavige uitsluitend klachten over het diergeneeskundig handelen van een dierenarts ter beoordeling kunnen worden voorgelegd en dat niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert of deze bejegent. Het verwijt van klager dat betrekking heeft op het feit dat beklaagde niet rechtstreeks met hem heeft gecommuniceerd maar de informatieverstrekking tijdens de hospitalisatie via de eigenaar van het opfokstation (die het veulen had aangeboden) en de daarmee samenwerkende dierenarts (die het veulen had doorverwezen) heeft laten verlopen, valt dus buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht en kan niet in behandeling worden genomen.

5.3. Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde de ernst van de thrombophlebitis heeft onderschat, heeft beklaagde in verweer uitvoerig uiteengezet wat er aan onderzoek en behandeling tijdens de hospitalisatie is gedaan. Uit dat verweer in combinatie met de in het geding gebrachte patiëntenkaart blijkt genoegzaam dat beklaagde bij binnenkomst op de kliniek een periveneuze zwelling aan de linkerzijde van de hals van het veulen heeft waargenomen, die een dag later echter weer was verdwenen, waarbij de vene weer normaal en patent was en zich bij stuwing weer goed met bloed bleek te vullen. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het betreffende halsgebied vervolgens goed is blijven volgen en dat hij op de hoogte was van de mogelijke risico’s op een ontsteking. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat hij zijn collega’s en assistenten uitdrukkelijk heeft verboden het bewuste gebied in de hals te puncteren voor bloedafname of toediening van medicatie, juist in verband met het verhoogde risico op een ontstekingsreactie en de ontwikkeling van thrombophlebitis in verband met het feit dat het veulen diarree en koorts had en de verschijnselen van toxinaemie vertoonde. Dat de linker halsader ongeveer een week later toch ontstoken is geraakt en er thrombophlebitis is ontstaan, rechtvaardigt naar het oordeel van het college dan ook niet de conclusie dat beklaagde de ernst van de situatie zou hebben onderschat en meer oplettendheid en zorgvuldigheid had moeten betrachten. Niet uitgesloten is overigens dat de halsader er aan de buitenkant ogenschijnlijk rustig en patent uitzag, maar dat er aan de binnenzijde van het bloedvat als gevolg van de klinisch gesteldheid van het paard toch een reactie is ontstaan.

5.4. Met betrekking tot de door beklaagde in het verdere behandeltraject genomen stappen heeft klager ter zitting desgevraagd verklaard dat hij deze kan volgen en begrijpen en dat hij daarop geen verdere kritiek heeft. Ook het college heeft, mede gelet op de ter zitting nog gegeven nadere toelichting, onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde met betrekking tot het onderzoek, de behandeling en de nazorg anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan en dat er door hem in veterinair opzicht verwijtbare fouten zijn gemaakt. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart klager niet ontvankelijk, voorzover het betreft het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de informatieverstrekking c.q. de wijze van communicatie door beklaagde;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen