ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0303 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/54

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0303
Datum uitspraak: 25-11-2010
Datum publicatie: 04-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/54
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van een jonge herdershond een advies tot een TPO-operatie heeft gegeven, terwijl op röntgenfoto’s geen HD te zien was. Naar het oordeel van het college kan een dergelijk advies niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd als uit wordt gegaan van de situatie dat beklaagde bij de hond duidelijk een los heupgewricht heeft gevoeld en goede uitleg over de operatie heeft gegeven. Klacht ongegrond.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 oktober 2010. Klager was daarbij aanwezig. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, ter zitting niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij ten onrechte heeft geadviseerd om bij de hond van klager een TPO-operatie (waarbij een bekkenkanteling plaatsvindt) uit te voeren, terwijl daar geen enkele noodzaak of aanleiding toe zou hebben bestaan.

3. DE FEITEN

3.1 Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Duitse Herder met de roepnaam XXXX, geboren op 9 maart 2008.

3.2. Op 15 augustus 2008 – de hond was ongeveer 5 maanden oud – is klager voor een consult bij beklaagde geweest omdat de hond een ontstoken oog had. Omdat de hond voor de behandeling van dat oog onder narcose moest worden gebracht, heeft beklaagde voorgesteld om de hond ‘voor te röntgenen’, waarmee is bedoeld het maken van een röntgenfoto van de heupen om te bezien of er aanwijzingen waren voor de ontwikkeling van heupdysplasie. Klager heeft hiermee ingestemd.

3.3. Naast het maken van de röntgenfoto heeft beklaagde ook een zogeheten Ortolanitest (een palpatietechniek) uitgevoerd. Hierna heeft hij aan klager medegedeeld dat het linkerheupgewricht van de hond los zat en niet goed aansloot in de heupkom. Beklaagde heeft geadviseerd om de hond bij het uitlaten rechtlijnig naast de fiets te laten lopen en een behandeling met injecties anabolen te starten, teneinde de spieren te verstevigen en aldus een betere aansluiting van het gewricht in de heupkom te bewerkstelligen. Klager heeft hiermee ingestemd en de situatie zou na drie maanden worden geëvalueerd.

3.4. Drie maanden later – de hond was inmiddels ongeveer 8 maanden oud- is er door beklaagde opnieuw een röntgenfoto van de heupen gemaakt en wederom een Ortolanitest uitgevoerd. Beklaagde stelde daarbij vast dat er in de tussentijd onvoldoende verbetering was opgetreden en dat het linkerheupgewricht nog steeds nadrukkelijk los zat. Vervolgens heeft beklaagde klager geadviseerd een zogeheten TPO-operatie uit te voeren, waarbij een  bekkenkanteling plaatsvindt. Beklaagde heeft hier niet mee ingestemd, maar is te rade gegaan bij onder meer de fokster van de hond en de dekreu eigenaar en heeft in overleg besloten elders een second opinion te vragen.

3.5. De dierenarts aan wie een second opinion is gevraagd heeft zelf een röntgenfoto gemaakt en de kwaliteit van de heupen als goed beoordeeld. Hierbij werd afgesproken om de heupen drie maanden later, op het moment dat de hond ongeveer 12 maanden oud was, opnieuw te beoordelen. Ook op basis van dat tweede röntgenonderzoek is door deze dierenarts geconcludeerd dat er geen afwijkingen te zien waren en dat er, zo blijkt uit zijn verslag dat zich bij de stukken bevindt, qua heupen geen enkele beperking was voor de inzet van de hond in de fokkerij of gebruik in de sport. De betreffende röntgenfoto is vervolgens door klager ter beoordeling op heupdysplasie ingestuurd naar het panel van de zogeheten Hirshfeldstichting. Dit panel heeft geconcludeerd dat de hond kon worden ingedeeld in de categorie HD A, hetgeen inhoudt dat het dier röntgenologisch vrij was van heupdysplasie.

3.6. Klager heeft beklaagde vervolgens zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over diens  advies tot opereren. Partijen zijn met elkaar in discussie getreden, maar zijn niet tot een vergelijk kunnen komen. Hierna heeft klager een klacht bij het college ingediend.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens de hond van klager.

5.2. Het college stelt voorop dat de door beklaagde voorgestelde operatie niet daadwerkelijk is uitgevoerd en dat er dus per saldo alleen een advies daartoe is gegeven. Niettemin zal worden beoordeeld of dat advies veterinair onjuist was en aanleiding geeft om beklaagde een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.

5.3.  Heupdysplasie, beter bekend onder de afkorting HD, is een erfelijke aandoening, die wordt gekenmerkt door een abnormale ontwikkeling van het heupgewricht tijdens de groei. Gevolg is dat de gewrichtskop geen goede aansluiting heeft met de heupkom, hetgeen na verloop van tijd kreupelheid bij de hond kan veroorzaken. Deze aandoening komt onder bepaalde hondenrassen veel voor, daaronder Herdershonden, en ontstaat bij het ouder worden en is dan ongeneeslijk. Of een hond HD heeft kan doorgaans op basis van een röntgenfoto goed worden beoordeeld, waarbij met name wordt gelet op de vorm van de heupkop en de heupkom, de diepte van de heupkom, de aansluiting van het heupgewricht in de kom en de aanwezigheid van botwoekering aan het heupgewricht.

5.4. De W.K. Hirschfeld Stichting (dat als adviesorgaan in het leven is geroepen door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland) houdt zich bezig met onderzoek naar de erfelijkheid en aanwezigheid van HD onder honden. Deze toonaangevende stichting beoordeelt onder meer röntgenfoto's op HD, hetgeen door een panel van veterinaire specialisten geschiedt, volgens een internationale standaard, de F.C.I. (Federation Cynologique International). Middels een dergelijke beoordeling door dit panel is de eigenaar er zeker van of zijn hond al dan niet HD heeft en zo ja, in welke mate. Bij de uiteindelijke conclusie van het panel wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën, variërend van ‘röntgenologisch vrij van heupdysplasie’, ‘geringe afwijkingen aanwezig’ tot ‘ernstig misvormd’.

5.5. In de onderhavige zaak heeft het college geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er bij de beoordeling van de röntgenfoto’s door de voor een second opinion benaderde dierenarts of door de Hirschfeldstichting sprake is geweest van identiteitsfraude, in die zin dat zij röntgenfoto’s hebben beoordeeld van een andere hond, noch dat zij uit op basis van die foto’s onjuiste conclusies hebben getrokken. Ook zelf heeft het college op de in het geding gebrachte röntgenfoto’s geen evidente afwijkingen aan de heupen van de hond kunnen vast stellen. Het college neemt dan ook tot uitgangspunt dat de hond van klager qua heupen door de Hirschfeldstichting terecht de beoordeling HD A heeft gekregen en dat het dier dus röntgenologisch gezien vrij was van heupdysplasie.

5.6. Hoewel een beoordeling door de Hirschfeldstichting uitsluitsel geeft over de vraag of een hond al dan niet HD heeft, betekent een goede uitslag nog niet dat zich bij jonge honden in de toekomst geen HD of artrose zou kunnen gaan ontwikkelen. In dat kader kan bijvoorbeeld via palpatietechnieken, zoals de door beklaagde toegepaste Ortolanitest, worden gevoeld of de heupen stabiel zijn en of de heupkop voldoende vast zit in de heupkom. Als dat niet het geval of twijfelachtig is, dan kan vervolgens nog worden besloten om middels de Pennhip-methode de aanleg voor heupdysplasie te meten. Aldus kunnen distractie-waarden worden verkregen en kan worden vastgesteld of er een verhoogd risico is op het ontstaan van HD of artrose in de toekomst.

5.7. Het college concludeert op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dat beklaagde niet alleen stond in zijn constatering dat er bij de hond van klager sprake was van een losse heup, althans een heupgewricht aan de linkerkant dat niet goed aansloot op de heupkom. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager ter zitting heeft verklaard dat ook de voor een second opinion benaderde dierenarts heeft geconstateerd dat het linker heupgewricht van de hond wat losser zat dan het andere, met dien verstande dat dit volgens die dierenarts niet zodanig verontrustend was dat een operatie noodzakelijk was. Verder wordt op het certificaat dat aan klager is uitgereikt op basis van de beoordeling door de Hirschfeldstichting en waaruit blijkt dat de hond HD-vrij was, de aantekening ‘onvoldoende aansluiting ’ vermeld. Beklaagde heeft zelf gesteld dat hij, hoewel op de door hem gemaakte röntgenfoto’s geen duidelijke afwijkingen zichtbaar waren, bij de hond –onder narcose- nadrukkelijk heeft gevoeld dat het linkerheupgewricht uitgesproken los zat, ook in tweede instantie, nadat een behandeling met injecties anabolen geen verbetering had gegeven.

5.8. Het is voor het college niet goed mogelijk om op basis van de stukken en hetgeen ter zitting nog naar voren is gebracht vast te stellen of er bij de hond sprake is geweest van uitgesproken losheid van het betreffende heupgewricht dan wel van slechts een geringe mate van losheid. Een dergelijke beoordeling is immers in belangrijke mate ook subjectief, terwijl daarbij wellicht ook een rol speelt of een hond onder narcose is gebracht of niet. Wat in ieder geval wel kan worden geconcludeerd is dat er door meerdere diergeneeskundigen is geconstateerd dat er sprake was van losheid van het heupgewricht. De vraag die dan voorligt is of in een dergelijke situatie een advies als door beklaagde is gegeven onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.9. In de diergeneeskunde geldt als algemeen uitgangspunt dat operaties zoveel mogelijk achterwege dienen te worden gelaten als dieren feitelijk niets mankeren en klachtenvrij zijn. Het standpunt om in het onderhavige geval geen operatie uit te voeren kan door het college dus zeer wel worden gevolgd, temeer nu ook door de voor een second opinion benaderde dierenarts en de Hirschfeldstichting is vastgesteld dat de hond geen HD had. Hier komt bij dat een TPO-operatie ingewikkeld en ingrijpend is en dat daaraan risico’s kleven.

5.10. Anderzijds kan het college echter ook begrip opbrengen voor de visie van beklaagde, welke visie naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist kan worden gekwalificeerd, er van uitgaande dat er sprake was van een los heupgewricht en gelet op het feit dat het ras waartoe de hond behoort gepredisponeerd is voor heupklachten, waardoor het risico op het ontstaan van HD en artrose reëel aanwezig is. Een dergelijke preventieve operatie dient voorts in een vroeg stadium en dus op jonge leeftijd te worden uitgevoerd om HD en artroseontwikkeling op termijn te voorkomen, aangezien er na het ontstaan van de klachten geen weg meer terug is. Wel mag ten aanzien van een advies tot een dergelijk ingrijpende operatie worden verwacht dat daarover en over de daaraan verbonden risico’s aan de diereigenaar goede uitleg wordt gegeven en eventuele andere opties worden besproken, waarbij tevens kan worden meegewogen welk gebruiksdoel de eigenaar met het dier voor ogen heeft. Beklaagde heeft in de stukken beweerd dat die uitleg door hem althans zijn collega is gegeven en het college acht het tegendeel onvoldoende vast komen staan. Overigens heeft het naar het oordeel van het college wel de voorkeur om bij twijfel voorafgaande aan een dergelijke preventieve ingreep bij een jonge hond middels de Pennhip-methode nog te meten hoe groot het risico op HD is, echter ook op basis van de uitslag van die methode kunnen nog verschillende adviezen mogelijk zijn.

5.11. In ieder geval ziet het college op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te weinig aanleiding om te oordelen dat het advies van beklaagde veterinair onjuist was en dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een dergelijk advies te geven, waarbij herhaald zij dat het niet daadwerkelijk tot een operatie is gekomen en het college er vanuit gaat dat er voldoende uitleg is gegeven. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen