ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0297 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/68

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0297
Datum uitspraak: 28-10-2010
Datum publicatie: 06-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/68
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat zij de hond van klaagster een verkeerd diergeneesmiddel heeft gegeven en heeft geweigerd medische zorg aan het benauwde dier te geven. Klacht ongegrond.  

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2010 plaatsgevonden. Klaagster is verschenen, tezamen met haar dochter. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mevr. mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde de hond van klaagster verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en zij voorts heeft geweigerd medische zorg te verlenen, toen het dier met ernstige benauwdheidproblemen kampte en in een noodsituatie verkeerde.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Franse bulldog van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXXX.

3.2. De hond werd eind juni 2009 in verband met huidproblemen op de praktijk van beklaagde aangeboden. Beklaagde heeft een medicamenteus behandelingstraject ingezet met Convenia (2 keer met een tussenpose van 14 dagen) en Vetacortyl in afbouwende dosering (2 keer, met een tussenpose van 1 week).

3.3. Op 10 juli 2009 is de dochter van klaagster met de hond naar de praktijk gekomen voor een herhalingsinjectie Convenia. Als gevolg van een door beklaagde gemaakte administratieve fout is echter het diergeneesmiddel Cerenia in plaats van Convenia bij de hond geïnjecteerd. De vergissing is bij het afrekenen aan de balie ontdekt en er is alsnog een injectie Convenia aan de hond toegediend. Aan de dochter van klaagster is medegedeeld dat het abusievelijk toegediende middel geen bijwerkingen heeft en niet gevaarlijk is. Dit is in de avond ook tijdens een telefonisch onderhoud met klaagster bevestigd.

3.4. Op zaterdag 11 juli 2009 zijn klaagster en haar dochter naar de praktijk van beklaagde gegaan omdat de hond die ochtend enorm was gaan schrokken, ongeschilde aardappelen op had gegeten en zich daarbij had verslikt en benauwd was geworden. Bij aankomst op de praktijk was beklaagde met een andere patiënt bezig. Klaagster vond dat zij te lang moest wachten en heeft op enig moment de aandacht opgeëist, waarna zij met de hond de behandelkamer in mocht. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag of de hond vervolgens door beklaagde adequaat is onderzocht. Klaagster stelt van niet; beklaagde stelt van wel. In ieder geval is er een heftige woordenwisseling ontstaan en heeft beklaagde klaagster met haar hond de deur gewezen.

3.5. Klaagster is vervolgens vrijwel direct naar een andere dierenarts gegaan, waar het dier is onderzocht en injecties antibiotica en pijnstilling toegediend heeft gekregen. Het college heeft uit de patiëntenkaarten begrepen dat de opvolgend dierenarts de medicamenteuze behandeling terzake van de huidklachten vervolgens heeft afgemaakt.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat beklaagde verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat de hond bij het consult op 10 juli 2009 het middel Cerenia toegediend heeft gekregen in plaats van Convenia. Duidelijk is evenwel dat dit niet met opzet is gebeurd. Voorts is Cerenia een middel tegen misselijkheid dat, afgaande op de bijsluiter, niet honger opwekkend is. Hiernaast werd de vergissing snel ontdekt, is er alsnog Convenia geïnjecteerd en is klaagster hierover duidelijk en goed geïnformeerd. Beklaagde betwist overigens dat zij of haar collega’s over deze kwestie lacherig zouden hebben gedaan. Op grond van dit alles ziet het college onvoldoende reden om aan de vergissing van beklaagde terzake de verwisseling van de medicatie een tuchtrechtelijk gevolg te verbinden.

5.3. Voor zover klaagster meent dat het feit dat de hond de volgende dag een enorme eetlust kreeg en ging schrokken en zich daardoor verslikte en benauwd werd te wijten valt aan het een dag eerder toegediende verkeerde middel (Cerenia) is een dergelijk oorzakelijk verband niet komen vast te staan. Verhoogde eetlust wordt op de bijsluiter van het middel niet vermeld en het college is ook ambtshalve niet bekend met een dergelijke bijwerking van het middel. Beklaagde heeft voorts gesteld dat zij er niet van op de hoogte is dat een van de assistentes op de praktijk althans op de nevenvestiging daarvan tegen klaagster zou hebben verteld dat het middel die bijwerking wel zou hebben.

5.4. Met betrekking tot de op 11 juli 2009 in de behandelkamer van de praktijk van beklaagde ontstane woordenwisseling en het feit dat klaagster is verzocht de praktijk te verlaten, heeft te gelden dat, voorzover beklaagde daarin enig verwijt zou kunnen worden gemaakt, dit verwijt betrekking heeft op de communicatie c.q. de wijze waarop klaagster door beklaagde is bejegend en volgens vaste jurisprudentie valt de bejegening van eigenaren van dieren buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde en kan daarover niet worden geklaagd, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Of deze laatste uitzondering zich hier voordoet hangt weer af van de vraag of sprake is geweest van een zodanig zorgelijke situatie dat terstond veterinaire zorg behandeling of nader onderzoek geboden was.

5.5. Vastgesteld moet echter worden dat de lezingen van partijen uiteen lopen over de vraag hoe ernstig het dier er ten tijde van het bewuste consult aan toe was. Waar klaagster stelt dat haar hond vreselijk benauwd was en af en toe weg viel en er door beklaagde geen enkel onderzoek zou zijn gedaan, stelt beklaagde dat zij de hond wel degelijk heeft onderzocht en geobserveerd en dat er zeker geen sprake was van een levensbedreigende situatie. In dupliek heeft beklaagde aangevoerd dat de slijmvliezen van de hond roze kleurden, hetgeen zij aan het tandvlees en oogslijmvlies heeft kunnen zien en dat de ademhaling wel iets versneld maar niet levensbedreigend was. Beklaagde heeft er voorts op gewezen dat de opvolgend dierenarts alleen antibiotica en pijnstilling heeft toegediend. Gelet op de tegenspraak die er tussen partijen is kan de feitelijke gesteldheid van de hond ten tijde van het consult op 11 juli 2009 niet worden bepaald, althans kan niet worden vastgesteld dat deze zodanig zorgelijk en kritiek was dat de hond terstond verdere veterinaire zorg had moeten worden geboden. Dat de dochter van klaagster bij het betreffende consult aanwezig was maakt dit niet anders. De door beklaagde genoemde bevindingen met betrekking tot de slijmvliezen en de ademhaling kunnen immers voor het grootste deel ook door middel van observatie, derhalve zonder hulpmiddelen worden waargenomen en beklaagde heeft ook á vu een indruk van de hond gehad. In ieder geval kan gelet op de tegenspraak alsook gelet op de behandeling die de hond nadien bij de opvolgend dierenarts heeft gekregen niet bewezen worden geacht dat er ten tijde van het bewuste consult sprake was van een zodanig dreigende noodsituatie dat beklaagde de hond niet weg had mogen sturen, ondanks dat beklaagde een woordenwisseling met klaagster en haar dochter kreeg. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op gebrek aan bewijs en dient deze ongegrond te worden verklaard.

5.6. Het college overweegt tenslotte nog met klaagster te hebben geconstateerd dat door beklaagde twee verschillende patiëntenkaarten in het geding zijn gebracht. Op de eerste kaart wordt terzake van het consult op 11 juli 2009 vermeld ‘Reden: Overleg met dierenarts’. Op de tweede, later in het geding gebrachte, kaart wordt terzake dit consult vermeld: ‘Reden: Overleg met dierenarts. Agressieve mevrouw:slvl roze, CRT <1, ademhaling versneld (68/min)’. Beklaagde heeft in dupliek echter aangevoerd dat op het moment dat klaagster de patiëntenkaart opvroeg (de maandag na de bewuste zaterdag) de bevindingen bij het onderzoek op die zaterdag nog niet door de assistente in de computer waren verwerkt en in de latere bijgewerkte versie wel. Door het college kan niet worden uitgesloten dat deze door beklaagde gegeven -bij voorbaat niet onaannemelijke- uitleg juist is.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.J. Wisse, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen