ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0296 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0296
Datum uitspraak: 28-10-2010
Datum publicatie: 06-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/16
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde zou onvoldoende actie hebben ondernomen naar aanleiding van aanhoudende braakklachten bij een hond, die een chirurgenhandschoentje bleek te hebben ingeslikt. Ook de nazorg zou niet naar behoren zijn geweest. Klacht ongegrond. In retrospectief bezien valt beklaagde onvoldoende te verwijten.

X , klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2010. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar partner. Beklaagde is verschenen tezamen met haar echtgenoot, dhr. drs. Y tegen wie door klaagster eveneens een klacht is ingediend, die bij het college is geadministreerd onder zaaknummer 2009/15. Aangezien de beide klachtzaken (zaaknrs. 2009/15 + 2009/16) op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op hun onderlinge samenhang, heeft het college besloten deze gezamenlijk op de zitting te behandelen, waarmee alle betrokken partijen hebben ingestemd.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, kort samengevat, dat beklaagde de hond van klaagster onvoldoende althans niet adequaat heeft onderzocht c.q. behandeld. In het hierna volgende wordt meer specifiek op de verschillende klachtonderdelen ingegaan.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Hovawart van het vrouwelijk geslacht met de naam Serena, geboren 24 mei 2007.

3.2. Op 7 augustus 2008 is klaagster met haar hond voor een consult op de praktijk van beklaagde en haar echtgenoot geweest. Klaagster stelt dat zij om een afspraak had verzocht omdat haar hond enige dagen eerder een plastic handschoentje had ingeslikt en dat er tijdens het consult van de gelegenheid gebruik is gemaakt om tevens de jaarlijkse entingen toe te dienen. Beklaagde en haar echtgenoot stellen daarentegen dat het consult in het kader van de jaarlijkse entingen was afgesproken en dat klaagster tijdens het consult terloops heeft gemeld dat de hond een plastic handschoentje had ingeslikt. Hoe het ook zij, in ieder geval staat vast dat er tijdens dit consult –uitdrukkelijk of terloops- tussen klaagster en de echtgenoot van beklaagde over het plastic handschoentje is gesproken en dat de hond tevens de bedoelde vaccinaties toegediend heeft gekregen en daarna met klaagster mee naar huis is gegaan. Op de patiëntenkaart is overigens geen notitie gemaakt omtrent de melding van het ingeslikte handschoentje.

3.3. Op 16 augustus 2008 werd de hond op de praktijk aangeboden in verband met maagklachten en loos braken. De echtgenoot van beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht alsmede röntgenonderzoek verricht. Uit die onderzoeken zijn geen bijzonderheden of afwijkingen naar voren gekomen en er is geen behandeltraject ingesteld.

3.4. Op 18 november 2008 heeft klaagster de praktijk opnieuw geconsulteerd in verband met braakklachten. De hond is door de echtgenoot van beklaagde klinisch onderzocht, waarbij onder meer de buik is gepalpeerd. Als waarschijnlijkheidsdiagnose is uitgegaan van Gastritis ten gevolge van een virale infectie en de hond heeft antibraakmedicatie toegediend gekregen.

3.5. Een dag later, op 19 november 2008, is klaagster met de hond naar de praktijk terug gekomen, omdat de braakklachten aanhielden. Bij dit consult was beklaagde de behandelend dierenarts. Zij heeft de hond klinisch onderzocht, waarbij de buik uitvoerig is gepalpeerd en tevens een bloedonderzoek uitgevoerd. Er is vervolgens vocht en antibraakmedicatie toegediend en de hond is met klaagster mee naar huis gegaan.

3.6. Op 20 november 2008 heeft klaagster in de avond telefonisch aan de echtgenoot van beklaagde gemeld dat het niet goed met haar hond ging. Wat er over en weer precies is gezegd is niet duidelijk. Wel staat vast dat klaagster is geadviseerd de situatie even aan te zien en de volgende dag contact op te nemen als er een verslechtering zou optreden.

3.7. Op 21 november 2008 is klaagster naar de praktijk terug gegaan omdat de braakklachten  aanhielden. De echtgenoot van beklaagde heeft, al dan niet op aandringen van klaagster, een röntgenonderzoek uitgevoerd en op basis daarvan, samen met een collega, vastgesteld dat er vermoedelijk sprake was van een darmobstructie, waarna tot een operatie is besloten. Klaagster is hiervan op de hoogte gesteld, waarbij aan haar tevens is gevraagd of zij nog van plan was om de hond te laten steriliseren.

3.8. Bij de operatie werd een inmiddels tot een harde prop verschrompeld plastic handschoentje in het colon transversum aangetroffen, dat door de echtgenoot van beklaagde is verwijderd. Na de operatie is de operatiewond door beklaagde voorzien van een gaasje en een beschermhoesje. De hond kreeg een zogeheten Medical Pet Shirt aan, om te voorkomen dat zij aan de wond zou kunnen komen. Tevens is antibiotica en pijnstilling toegediend en meegegeven almede een begeleidende brief met dieetvoorschriften.

3.9. Op 22 november 2008 heeft er een controle-afspraak plaatsgevonden, waarbij de hond nog steeds last bleek te hebben van braakklachten. De hond is opnieuw door de echtgenoot van beklaagde onderzocht, waarbij alleen koorts werd vastgesteld en verder geen afwijkingen of bijzonderheden zijn gebleken. Er is medicatie en vocht toegediend.

3.10. Op 24 november 2008 heeft klaagster telefonisch contact met de praktijk opgenomen.  Klaagster meldde dat de gezondheidssituatie van haar hond op 23 november 2008 was verbeterd maar dat er vanaf die maandag, 24 november 2008, weer sprake was van een terugval. De echtgenoot van beklaagde heeft telefonisch geadviseerd de hond (extra) pijnstillende medicatie toe te dienen.

3.11. Op 25 november 2008 heeft er een consult op de praktijk plaatsgevonden, waarbij beklaagde als behandelend dierenarts een wondinfectie heeft geconstateerd, die in eerste instantie met wondzalf is behandeld. De hond is opgenomen en aan een infuus gelegd met antibiotica en pijnstilling.

3.12. Op 26 november 2008 werd geconstateerd dat de operatiewond open was gegaan en er een stuk omentum was geprolabeerd. Er is een operatie uitgevoerd, waarbij resectie van het geprolabeerde stuk omentum heeft plaatsgevonden. Er bleek sprake van een uitgebreide ontsteking van de submucosa en veel necrotisch vetweefsel, dat is verwijderd. De buik van de hond is vervolgens gespoeld met fysiologisch zout, er zijn drains aangebracht en er is medicatie toegediend.

3.13. De hond is na de operatie opgenomen gebleven op de praktijk en in de avond nog uitgelaten. In de ochtend van 27 november 2008 werd vastgesteld dat de hond was overleden. In een gesprek hierover met klaagster hebben beklaagde en zijn echtgenote aangegeven dat de hond waarschijnlijk is overleden door te weinig weerstand, buikvliesontsteking en het necrotisch weefsel dat bij de laatste operatie was weggehaald. Er is evenwel geen sectie verricht, zodat de precieze doodsoorzaak niet is komen vast te staan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In de onderhavige zaak was beklaagde slechts bij enkele van de hierboven beschreven consulten de behandelend dierenarts en in deze uitspraak zal alleen ten aanzien van die consulten een oordeel worden gegeven. In de uitspraak met zaaknummer 2009/15, die heden eveneens is gewezen, wordt een oordeel gegeven over het diergeneeskundig handelen tijdens de overige consulten, waarbij de echtgenoot van beklaagde als behandelend dierenarts betrokken was.

5.3. Het college neemt voorts tot uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundig behandeling voldoende is, maar dat als maatstaf wordt aangehouden of een dierenarts in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. In dat verband acht het college het in een zaak als de onderhavige gerechtvaardigd om het diergeneeskundig handelen niet met de kennis achteraf maar in retrospectief en per consult te beoordelen, dus vanuit de situatie op het moment zelf, waarbij bevindingen bij latere consulten en de uiteindelijke afloop worden weggedacht.

T.a.v. het consult op 7 augustus 2008, 16 augustus 2008 en 18 november 2008

5.4. Bij deze consulten was de echtgenoot van beklaagde de behandelend dierenarts geweest. Het college verwijst naar de uitspraak onder nummer 2009/15, heden eveneens gewezen, en volstaat hier met de opmerking dat onvoldoende is gebleken dat bij deze consulten tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

T.a.v. het consult op 19 november 2008

5.5. Het college passeert het verwijt dat klaagster die ochtend eerst om 11:40 uur op de praktijk terecht kon, alleen al omdat niet vast staat dat er sprake was van een zodanige spoedeisende c.q. levensbedreigende situatie dat er veel eerder in de ochtend een consult had moeten plaatsvinden.

5.6. Bij het consult werd de hond opnieuw met braakklachten aangeboden, waar de echtgenoot van beklaagde een dag eerder al onderzoek naar had gedaan. Beklaagde heeft ter zitting nog eens toegelicht dat zij de buik van de hond zeer uitvoerig, diep en gedurende ongeveer 10 minuten heeft gepalpeerd, maar waarbij zij geen afwijkingen of abnormaliteiten heeft kunnen voelen. Beklaagde heeft voorts een bloedonderzoek verricht om acuut nierfalen uit te sluiten en een uitgebreide anamnese afgenomen, waaruit zij heeft  geconcludeerd dat van projectielbraken geen sprake was, hetgeen zij ook op de patiëntenkaart heeft genoteerd.

5.7. Bij de beantwoording van de vraag of beklaagde, ondanks dat er sprake was van  aanhoudende braakklachten en een buikpalpatie die geen duidelijkheid verschafte mocht volstaan met toediening van vocht en antibraakmedicatie, acht het college doorslaggevend hoe zorgelijk de klinische toestand van de hond op dat moment was. Juist daarover lopen de lezingen van partijen echter zodanig sterk uiteen dat de feiten op dit punt niet kunnen worden vastgesteld. Waar klaagster stelt dat de hond bij het palperen van de buik in elkaar dook en pijn had en dat haar hond zeer apatisch was, stelt beklaagde dat het palperen van de buik hoogstens onprettig voor de hond was maar absoluut niet pijnlijk, hetgeen zij ook op de patiëntenkaart heeft genoteerd. Beklaagde heeft voorts aangevoerd dat zij zich er zich goed van heeft vergewist dat er geen sprake was van projectielbraken, dat de hond weliswaar niet fit en enigszins sloom was maar geenszins soporeus en dat er geen sprake was van verschijnselen die op een shocktoestand of ernstige lethargie duiden. Overigens is niet bekend of de hond op dat moment dagelijks vocht verloor.

5.8. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen die er over en weer zijn gegeven is niet vast komen staan dat tijdens dit consult sprake was van een zodanige zorgelijke klinische situatie dat beklaagde bij dit consult meer onderzoek –zoals een laparotomie- had moeten verrichten. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde bij dit consult veterinair nalatig en verwijtbaar heeft gehandeld.

T.a.v. de consulten respectievelijk telefonische contacten op 20 november 2008, 21 november 2008, 22 november 2008 en 24 november 2008

5.9. Bij deze consulten was de echtgenoot van beklaagde de behandelend dierenarts geweest. Het college verwijst naar de uitspraak onder nummer 2009/15, heden eveneens gewezen, en volstaat hier met de opmerking dat onvoldoende is gebleken dat bij deze consulten c.q. contacten tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

T.a.v. het consulten en behandelingen op 25 en 26 november 2008

5.10. Voor zover klaagster heeft bedoeld te stellen dat de bij het consult op 25 november 2008 geconstateerde wondinfectie door toedoen of nalatig handelen van beklaagde of haar echtgenoot is ontstaan, is zulks niet komen vast te staan. Het kan ondanks voorzorgmaatregelen niet altijd worden voorkomen dat een operatiewond geïnfecteerd raakt en ook een buikhechting kan door allerhande omstandigheden losraken zonder dat daar een verwijtbaar handelen van een dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. Ook de wijze waarop de wond na de operatie op 21 november 2008 door beklaagde is behandeld, waarbij een gaasje met een beschermhoesje is aangebracht en de hond een zogeheten medical petshirt kreeg, kan niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. In ieder geval is het oorzakelijk verband tussen de wijze waarop het verband is aangebracht en het ontstaan van de wondinfectie niet aangetoond. Ook is niet komen vast te staan dat het door de assistent van de praktijk gegeven advies om het verband gedurende 10 dagen niet te vervangen of te verschonen of het niet dragen van een hondenkraag de latere complicaties heeft veroorzaakt.   Ook ten aanzien van de operatie op 26 november 2008 en de verleende nazorg zijn er geen concrete aanwijzingen gebleken die er op duiden dat hierbij door beklaagde verwijtbare fouten zijn gemaakt.

5.11. Dan wordt beide beklaagden verweten dat er in de nacht van 26 op 27 november 2008 onvoldoende toezicht op de hond is gehouden. Of dit het geval is geweest hangt echter geheel af van de klinische toestand van de hond. Beklaagde en haar echtgenoot hebben aangevoerd dat de hond omstreeks 22:00 uur in de avond nog is uitgelaten, dat zij in verband met de operatie die zij had ondergaan nog wel wat sloom maar verder goed ter been was en dat er omstreeks 24:00 uur nog een controle is uitgevoerd. Verder had de hond volgens beklaagden geen koorts, lag zij aan een infuus en waren er geen tekenen die wezen op een verontrustende situatie (bijv. shock, bloedvergiftiging). Onder deze omstandigheden ziet het college onvoldoende aanleiding beklaagden te verwijten dat zij in de nacht niet nog een extra controle hebben uitgevoerd.

5.12. Ook alle overige door klaagster nog geuite verwijten  -daaronder dat haar niet zou zijn verteld dat de röntgenopnames niet waren opgeslagen, dat het overlijden van de hond haar eerder had moeten worden gemeld, dat er verschillende mogelijke doodsoorzaken zijn genoemd, dat zij als labiel werd bestempeld en niet serieus werd genomen en overige nog geuite bezwaren- zijn naar het oordeel van het college wellicht deels terecht, maar in veterinair opzicht van onvoldoende gewicht om daaraan een tuchtrechtelijk gevolg te moeten verbinden. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat in een procedure als de onderhavige over de communicatie tussen een dierenarts en een eigenaar van een dier in beginsel niet kan worden geklaagd en dat alleen het diergeneeskundig handelen ter beoordeling aan het college kan worden voorgelegd.

De slotsom

5.13. Doordat er geen sectie is verricht tast ook het college in het duister omtrent de oorzaak van de ontstane complicaties en het overlijden van de hond. Verder is het college met vragen blijven zitten omtrent de klinische toestand van de hond tijdens de consulten die er vanaf 18 november 2008 hebben plaatsgevonden. Tegenover de verklaring van de vriendin van klaagster, die stelt dat de hond steeds heel erg ziek is geweest (continue in grote hoeveelheden braken, sloom, sterke vermagering), staat de ontkennende verklaring van de beklaagde en haar echtgenoot, die hebben aangevoerd dat er op geen enkel moment concrete aanwijzingen waren voor een ernstige en levensbedreigende situatie. Bij gebreke van toereikend aanvullend bewijs ziet het college geen aanleiding om aan de verklaring(en) van de ene partij op dit punt meer gewicht toe te kennen dan aan die van de andere partij. Bij deze stand van zaken kunnen de feiten omtrent de gesteldheid van de hond bij de betreffende consulten niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, hetgeen meebrengt dat de stellingen van klaagster op dit punt niet althans onvoldoende bewezen worden geacht.

5.14. Voor het overige hebben beklaagden naar het oordeel van het college binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gehandeld, met dien verstande dat de verslaglegging op de patiëntenkaart met name met betrekking tot de verrichte onderzoeken en bevindingen veel beter had gekund en erg summier is geweest. Niettemin ziet het college onvoldoende aanleiding om dit tuchtrechtelijk te bestraffen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in dit geval een uitgebreidere verslaglegging, bijvoorbeeld omtrent de melding van het ingeslikte handschoentje, in retrospectief bezien naar de overtuiging van het college niet tot een wezenlijk ander onderzoeks- en behandeltraject zou hebben geleid of had moeten leiden, waarbij nogmaals zij aangetekend dat omtrent de klinische toestand van de hond bij de consulten vanaf 18 november 2008 geen zekerheid bestaat. Het college volstaat met de aanbeveling om in de toekomst de patiëntenkaart nauwkeuriger en vollediger in te vullen.

5.15. De eindconclusie is dus dat de verslaggeving, informatievoorziening en de communicatie beter had gekund, maar dat het diergeneeskundig handelen van beklaagde in retrospectief bezien en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Aldus is niet is komen vast te staan dat er zodanig verwijtbaar is gehandeld dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden is. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.J. Wisse, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            G.J. van Muijen