ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0295 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0295
Datum uitspraak: 28-10-2010
Datum publicatie: 06-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/15
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde zou onvoldoende onderzoek hebben gedaan n.a.v. een melding van klaagster dat haar hond een chirurgenhandschoentje had ingeslikt. Later blijkt een darmobstructie als gevolg van een dergelijk handschoentje. Klacht ongegrond. In retrospectief bezien valt beklaagde onvoldoende te verwijten.

X, klaagster

tegen

Y  te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2010. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar partner. Beklaagde is verschenen, tezamen met zijn echtgenote, mevr. drs. Y, tegen wie door klaagster eveneens een klacht is ingediend, die is geadministreerd onder zaaknummer 2009/16. Aangezien de beide klachtzaken (zaaknrs. 2009/15 + 2009/16) op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op hun onderlinge samenhang, heeft het college besloten deze gezamenlijk op de zitting te behandelen, waarmee alle betrokken partijen hebben ingestemd.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, kort samengevat, dat beklaagde de hond van klaagster onvoldoende althans niet adequaat heeft onderzocht c.q. behandeld. In het hierna volgende wordt meer specifiek op de verschillende klachtonderdelen ingegaan.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Hovawart van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXXXX, geboren 24 mei 2007.

3.2. Op 7 augustus 2008 is klaagster met haar hond voor een consult op de praktijk van beklaagde geweest. Klaagster stelt dat zij om een afspraak had verzocht omdat haar hond enige dagen eerder een plastic handschoentje had ingeslikt en dat er tijdens het consult van de gelegenheid gebruik is gemaakt om tevens de jaarlijkse entingen toe te dienen. Beklaagde stelt daarentegen dat het consult in het kader van de jaarlijkse entingen was afgesproken en dat tijdens het consult door klaagster terloops is gemeld dat haar hond een plastic handschoentje had ingeslikt. Hoe het ook zij, in ieder geval staat vast dat er tijdens dit consult tussen partijen –uitdrukkelijk of terloops- over het plastic handschoentje is gesproken en dat de hond tevens de bedoelde vaccinaties toegediend heeft gekregen en daarna met klaagster mee naar huis is gegaan. Op de patiëntenkaart is overigens geen notitie gemaakt omtrent de melding van het ingeslikte handschoentje.

3.3. Op 16 augustus 2008 werd de hond op de praktijk aangeboden in verband met maagklachten en loos braken. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht alsmede röntgenonderzoek verricht. Uit die onderzoeken zijn geen bijzonderheden of afwijkingen naar voren gekomen en er is geen behandeltraject ingesteld.

3.4. Op 18 november 2008 heeft klaagster de praktijk opnieuw geconsulteerd in verband met braakklachten. De hond is door beklaagde klinisch onderzocht, waarbij onder meer de buik is gepalpeerd. Als waarschijnlijkheidsdiagnose is uitgegaan van Gastritis ten gevolge van een virale infectie en de hond heeft antibraakmedicatie toegediend gekregen.

3.5. Een dag later, op 19 november 2008, is klaagster met de hond naar de praktijk terug gekomen, omdat de braakklachten aanhielden. Bij dit consult was de echtgenote van beklaagde de behandelend dierenarts, die de hond heeft onderzocht, de buik heeft gepalpeerd en een bloedonderzoek heeft uitgevoerd. Zij heeft vervolgens middels injecties vocht en antibraakmedicatie toegediend.

3.6. Op 20 november 2008 heeft klaagster in de avond telefonisch contact met beklaagde opgenomen en gemeld dat het niet goed met haar hond ging. Wat er over en weer precies is gezegd is niet duidelijk. Wel staat vast dat beklaagde heeft geadviseerd de situatie even aan te zien en de volgende dag contact op te nemen als er een verslechtering zou optreden.

3.7. Op 21 november 2008 is klaagster naar de praktijk terug gekomen omdat de braakklachten aanhielden. Beklaagde heeft, al dan niet op aandringen van klaagster, een röntgenonderzoek uitgevoerd en samen met een collega vastgesteld dat er vermoedelijk sprake was van een darmobstructie, waarna tot een operatie is besloten. Klaagster is hiervan op de hoogte gesteld, waarbij haar tevens is gevraagd of zij nog van plan was om de hond te laten steriliseren.

3.8. Bij de operatie werd een inmiddels tot een harde prop verschrompeld plastic handschoentje in het colon transversum aangetroffen, dat door beklaagde is verwijderd.

Na de operatie is de operatiewond door de echtgenote van beklaagde voorzien van een gaasje en een beschermhoesje. De hond kreeg een zogeheten Medical Pet Shirt aan, om te voorkomen dat zij aan de wond zou kunnen komen. Tevens is antibiotica en pijnstilling toegediend en meegegeven almede een begeleidende brief met dieetvoorschriften.

3.9. Op 22 november 2008 heeft er een controle-afspraak plaatsgevonden, waarbij de hond nog steeds last bleek te hebben van braakklachten. De hond is door beklaagde onderzocht, waarbij alleen koorts werd vastgesteld, maar verder geen afwijkingen of bijzonderheden zijn gebleken. Er is medicatie en vocht toegediend.

3.10. Op 24 november 2008 heeft klaagster telefonisch contact met de praktijk opgenomen. Klaagster meldde daarbij dat de gezondheidssituatie van haar hond op 23 november 2008 was verbeterd maar dat er vanaf die maandag, 24 november 2008, weer sprake was van een terugval. Beklaagde heeft telefonisch geadviseerd de hond (extra) pijnstillende medicatie toe te dienen.

3.11. Op 25 november 2008 heeft er een consult op de praktijk plaatsgevonden, waarbij de echtgenote van beklaagde als behandeld dierenarts een wondinfectie heeft geconstateerd, die in eerste instantie met wondzalf is behandeld. De hond is op de praktijk opgenomen en aan een infuus gelegd met antibiotica en pijnstilling.

3.12. Op 26 november 2008 bleek dat de operatiewond open was gegaan en er een stuk omentum was geprolabeerd. Er is een operatie uitgevoerd, waarbij resectie van het geprolabeerde stuk omentum heeft plaatsgevonden. Er bleek sprake van een uitgebreide ontsteking van de submucosa en veel necrotisch vetweefsel, dat is verwijderd. De buik van de hond is vervolgens gespoeld met fysiologisch zout, er zijn drains aangebracht en er is medicatie toegediend.

3.13. De hond is na de operatie opgenomen gebleven op de praktijk en in de avond nog uitgelaten. In de ochtend van 27 november 2008 werd vastgesteld dat de hond was overleden. In een gesprek hierover hebben beklaagde en zijn echtgenote aangegeven dat de hond waarschijnlijk is overleden door te weinig weerstand, buikvliesontsteking en het necrotisch weefsel dat bij de laatste operatie was weggehaald. Er is evenwel geen sectie verricht, zodat de precieze doodsoorzaak niet is komen vast te staan.

4.HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In de onderhavige zaak was beklaagde bij de meeste hiervoor beschreven consulten de behandelend dierenarts, maar bij enkele andere consulten niet. In deze uitspraak zal alleen een oordeel worden gegeven over de consulten waarbij beklaagde als behandelend dierenarts is opgetreden. In de uitspraak met zaaknummer 2009/16, die heden eveneens is uitgesproken, wordt een oordeel gegeven over het diergeneeskundig handelen tijdens de overige consulten, waarbij de echtgenote van beklaagde als behandelend dierenarts betrokken was.

5.3. Het college neemt voorts tot uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundig behandeling voldoende is, maar dat als maatstaf wordt aangehouden of een dierenarts in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. In dat verband acht het college het in een zaak als de onderhavige gerechtvaardigd om het diergeneeskundig handelen niet met de kennis achteraf maar in retrospectief en per consult te beoordelen, dus vanuit de situatie op het moment zelf, waarbij bevindingen bij latere consulten en de uiteindelijke afloop worden weggedacht.

T.a.v. het consult op 7 augustus 2008

5.4. Tijdens dit consult is door klaagster, hetzij uitdrukkelijk, hetzij terloops, gemeld dat haar hond enkele dagen eerder een plastic handschoentje had ingeslikt en hebben de jaarlijkse entingen plaatsgevonden, waartoe een onderzoek c.q. observatie heeft plaatsgevonden. Beklaagde heeft hierbij geen afwijkingen of bijzonderheden geconstateerd. Ook volgens klaagster zelf verkeerde haar hond op dat moment in een goede conditie en was het dier klachtenvrij. Hierbij komt dat er al enige dagen waren verstreken sinds het vermeende voorval zich had voorgedaan. Onder die omstandigheden acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde geen aanleiding heeft gezien tot verder onderzoek naar het gemelde ingeslikte handschoentje, noch dat hij geen informatie heeft verstrekt omtrent allerhande mogelijke onderzoekmethodes die er in dat opzicht nog hadden kunnen plaatsvinden.

5.5. Achteraf bezien ware het wenselijk geweest indien beklaagde de door klaagster bij het consult gedane melding omtrent het ingeslikte handschoentje op de patiëntenkaart had geregistreerd, maar het nalaten daarvan levert naar het oordeel van het college in de bijzondere omstandigheden van dit geval niet een zodanige ernstige tekortkoming op dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Behalve dat in zijn algemeenheid aanvaardbaar wordt geacht dat alleen afwijkende bevindingen worden geregistreerd, heeft het college in deze zaak niet de overtuiging dat een notitie omtrent het handschoentje op de patiëntenkaart in de periode nadien tot een wezenlijk ander onderzoeks- en behandeltraject zou hebben geleid of had moeten leiden, waarover hierna meer.

T.a.v. het consult op 16 augustus 2008

5.6. Bij dit consult werd de hond aangeboden omdat er sprake was van maagklachten en loos braken. Er heeft klinisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij onder meer de buik van de hond is gepalpeerd. Beklaagde heeft voorts een röntgenonderzoek verricht, hetgeen in eerste instantie niet altijd standaard wordt gedaan bij een hond met braakklachten. Dat dit röntgenonderzoek kennelijk op de eerste plaats was gericht op een eventuele maagtorsie heeft waarschijnlijk ook te maken gehad met het feit dat klaagster zelf had aangegeven dat bij haar de vrees voor die aandoening bestond. In ieder geval zijn door beklaagde bij het klinisch en röntgenologisch onderzoek geen bijzonderheden of afwijkende zaken geconstateerd. Beklaagde heeft overigens een plausibele verklaring gegeven voor het feit dat de röntgenopname niet is bewaard, omdat op de praktijk destijds alleen nog met doorlichtapparatuur werd gewerkt en röntgenopnames op de monitor werden beoordeeld en niet konden worden opgeslagen. Het college ziet geen aanleiding beklaagde te verwijten dat hij op dat moment geen verdere onderzoeken heeft verricht naar een eventueel ingeslikt plastic handschoentje. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de hond blijkens de eigen stellingen van klaagster in haar klaagschrift inmiddels was gestopt met loos braken en dat op de patiëntenkaart staat genoteerd dat de hond ‘verder goed’ was. Ook wordt in dit verband door het college betekenis toegekend aan het feit dat klaagster zich na dit consult gedurende een periode van drie maanden niet meer bij de praktijk van beklaagde heeft gemeld, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat zij in die tussentijd een andere dierenarts heeft geconsulteerd. Het college gaat er aldus vanuit dat de hond in de periode tussen 16 augustus 2008 en 18 november 2008 klachtenvrij is geweest.

T.a.v. het consult op 18 november 2008

5.7. Bij dit consult werd de hond opnieuw met braakklachten aangeboden. Beklaagde heeft een uitgebreid onderzoek ingesteld en is vervolgens uitgegaan van Gastritis als gevolg van een virale infectie als de meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten. Overwogen wordt dat in de diergeneeskunde een behandeling op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose een algemeen aanvaarde en niet ongebruikelijke gang van zaken is. Het college acht onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde de symptomen die de hond vertoonde niet direct aan de aanwezigheid van een corpus alienum heeft gekoppeld, laat staan aan een obstructie als gevolg van een ingeslikt handschoentje, ook niet als daar op 7 augustus 2008 melding van was gemaakt op de patiëntenkaart. Herhaald zij dat de hond vanaf half augustus 2008 ongeveer drie maanden klachtenvrij is geweest en voorts zou niet onlogisch zijn geweest als er vanuit zou zijn gegaan dat een eventueel ingeslikt handschoentje er in die tussentijd al via de ontlasting of via braken uit was gekomen. Verder heeft beklaagde bij zijn onderzoek de buik van de hond gepalpeerd maar geen afwijkingen kunnen voelen, was de hond weliswaar iets afgevallen maar vertoonde zij geen uitdrogingsverschijnselen en was er blijkens de eigen stellingen van klaagster op dat moment sprake van één dag uitblijven van ontlasting. Hierbij komt nog dat er door partijen verschillende lezingen worden gegeven over de pijnlijkheid van de buikpalpatie. Waar klaagster stelt dat de hond bij die palpatie vanwege de pijn in elkaar dook, wordt dit door beklaagde betwist en ook de patiëntenkaart geeft hieromtrent geen uitsluitsel. De stellingen van klaagster op dit punt kunnen dan ook niet bewezen worden geacht. Op grond hiervan heeft het college onvoldoende concrete aanwijzingen om beklaagde te verwijten dat hij geen verder onderzoek heeft gedaan (bijvoorbeeld een ingrijpende laparotomie) en heeft besloten allereerst een symptomatische behandeling met (antibraak)medicatie in te zetten. Overigens geldt ook met betrekking tot alle andere consulten en telefonische contacten tussen partijen vanaf 18 november 2008 dat er een enorme discrepantie bestaat omtrent (de inschatting van) de klinische toestand van de hond.

T.a.v. het consult op 19 november 2008

5.8. Bij dit consult is de echtgenote van beklaagde de behandelend dierenarts geweest. Het college verwijst naar de uitspraak onder nummer 2009/16, heden eveneens gewezen, en volstaat hier met de opmerking dat onvoldoende is gebleken dat er bij dit consult veterinair nalatig en tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

T.a.v. het telefonisch consult op 20 november 2008

5.9. Klaagster heeft beklaagde in de avond telefonisch te kennen gegeven dat het niet goed met haar hond ging. Hoe de anamnese precies is verlopen en wat er is gevraagd en geantwoord is echter niet duidelijk geworden. Wel staat vast dat beklaagde klaagster heeft geadviseerd de situatie even aan te zien en opnieuw contact op te nemen als deze zou verslechteren. Gelet op het ongebruikelijke tijdstip waarop klaagster telefonisch contact opnam kan in redelijkheid worden aangenomen dat zij niet zonder reden belde, maar anderzijds acht het college onvoldoende bewezen dat de gezondheidssituatie van de hond zodanig kritiek was dat geen uitstel tot de volgende dag kon worden geduld.

T.a.v. het consult op 21 november 2008

5.10. Bij dit consult heeft beklaagde een klinisch onderzoek verricht waarbij onder meer hartauscultatie heeft plaatsgevonden. Vervolgens is er (met doorlichtapparatuur) nog een röntgenonderzoek verricht. De opnames zijn door beklaagde beoordeeld en later op de dag door een collega, voor wie beklaagde het beeld kennelijk op de monitor heeft laten staan. De beide dierenartsen hebben vastgesteld dat er mogelijk sprake was van een darmobstructie en er is tot een operatie besloten. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het daarbij nimmer zijn bedoeling is geweest om naast het verwijderen van een eventueel vreemd voorwerp uit de darm ook nog een sterilisatie uit te voeren, maar dat dit laatste slechts aan klaagster is voorgesteld voor het geval zou blijken dat er toch geen sprake was van een obstructie en de hond alsdan voor niets zou worden geopereerd. Het college heeft voorts geen enkele aanwijzing dat de operatie niet lege artis zou zijn uitgevoerd.

T.a.v. het consult op 22 november 2008

5.11. Bij dit controleconsult bleek er toch weer sprake te zijn van braakklachten. Aangezien de vermeende oorzaak van de braakklachten, te weten het plastic handschoentje, inmiddels operatief was verwijderd en de hond nog van de operatie herstellende en nog niet fit was, acht het college verdedigbaar dat beklaagde bij dit consult heeft volstaan met de toediening van vocht en medicatie. Op dat moment bestond er naar het oordeel van het college voorts geen concrete aanleiding om de operatiewond te inspecteren.

T.a.v. het telefonische contact op 24 november 2008

5.12. In de avond heeft klaagster beklaagde telefonisch gemeld dat het slechter met de hond ging. Vast staat echter dat de dag ervoor, op 23 november 2008, een verbetering was opgetreden en dat de hond die dag had gegeten en actiever was geweest en dat zij op 24 november 2008 in de middag in enigerlei mate ontlasting had gehad. Gelet hierop en nu onvoldoende is gebleken dat er sprake was van een zodanig kritieke situatie dat beklaagde de hond direct naar de praktijk had moeten laten komen of een huisvisite had moeten afleggen, acht het college onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde tijdens dit telefonisch contact heeft geadviseerd de hond extra pijnstilling te geven en de situatie even aan te zien.

T.a.v. de telefonische contacten op 21 en 22 en 24 november 2008

5.13. Niet valt in te zien wat beklaagde of zijn echtgenote dan wel de assistent van de praktijk ten aanzien van deze telefonische contacten kan worden verweten. Kennelijk is daarbij door klaagster de vraag gesteld of het gaasje en de beschermhoes die op de wond waren aangebracht niet moesten worden verschoond of vervangen, waarop ontkennend is geantwoord en is gemeld dat deze gedurende 10 dagen moesten blijven zitten. In ieder geval kan er naar het oordeel van het college niet vanuit worden gegaan dat er een oorzakelijk verband zou bestaan tussen de wijze waarop het verband is aangebracht (en het feit dat dit niet vervangen is) en de latere wondinfectie en complicaties.

T.a.v. het consulten en behandelingen op 25 en 26 november 2008

5.14. Bij deze consulten en behandelingen was met name de echtgenote van beklaagde betrokken. Het college verwijst naar de uitspraak onder nummer 2009/16 en volstaat hier met de opmerking dat onvoldoende is gebleken dat de geconstateerde wondinfectie alsmede de later ontstane complicaties door toedoen of nalatig veterinair handelen van beklaagde of zijn echtgenote zijn ontstaan of dat er door hen anderszins verwijtbare fouten zijn gemaakt.

5.15.Dan wordt beide beklaagden verweten dat er in de nacht van 26 op 27 november 2008 onvoldoende toezicht op de hond is gehouden. Of dit het geval is geweest hangt echter geheel af van de klinische toestand van de hond. Beklaagde en haar echtgenoot hebben aangevoerd dat de hond omstreeks 22:00 uur in de avond nog is uitgelaten, dat zij in verband met de operatie die zij had ondergaan nog wel wat sloom maar verder goed ter been was en dat er omstreeks 24:00 uur nog een controle is uitgevoerd. Verder had de hond volgens beklaagden geen koorts, lag zij aan een infuus en waren er geen tekenen die wezen op een verontrustende situatie (bijv. shock, bloedvergiftiging). Onder deze omstandigheden ziet het college onvoldoende aanleiding beklaagden te verwijten dat zij in de nacht niet nog een extra controle hebben uitgevoerd.

5.16. Ook alle overige door klaagster nog geuite verwijten -daaronder dat haar niet zou zijn verteld dat de röntgenopnames niet waren opgeslagen, dat het overlijden van de hond haar eerder had moeten worden gemeld, dat er verschillende mogelijke doodsoorzaken zijn genoemd, dat zij als labiel werd bestempeld en niet serieus werd genomen en overige nog geuite bezwaren- zijn naar het oordeel van het college wellicht deels terecht, maar in veterinair opzicht van onvoldoende gewicht om daaraan een tuchtrechtelijk gevolg te moeten verbinden. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat in een procedure als de onderhavige over de communicatie tussen een dierenarts en een eigenaar van een dier in beginsel niet kan worden geklaagd en dat alleen het diergeneeskundig handelen ter beoordeling aan het college kan worden voorgelegd.

De slotsom

5.17. Doordat er geen sectie is verricht tast ook het college in het duister omtrent de oorzaak van de ontstane complicaties en het overlijden van de hond. Verder is het college met vragen blijven zitten omtrent de klinische toestand van de hond tijdens de consulten die er vanaf 18 november 2008 hebben plaatsgevonden. Tegenover de verklaring van de vriendin van klaagster, die stelt dat de hond steeds heel erg ziek is geweest (continue in grote hoeveelheden braken, sloom, sterke vermagering), staat de ontkennende verklaring van de echtgenote van beklaagde, die tezamen met beklaagde heeft aangevoerd dat er op geen enkel moment concrete aanwijzingen waren voor een ernstige en levensbedreigende situatie. Bij gebreke van toereikend aanvullend bewijs ziet het college geen aanleiding om aan de verklaring(en) van de ene partij op dit punt meer gewicht toe te kennen dan aan die van de andere partij. Bij deze stand van zaken kunnen de feiten omtrent de gesteldheid van de hond bij de betreffende consulten niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, hetgeen meebrengt dat de stellingen van klaagster op dit punt niet althans onvoldoende bewezen worden geacht.

5.18. Voor het overige hebben beklaagden naar het oordeel van het college binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gehandeld, met dien verstande dat de verslaglegging op de patiëntenkaart met name met betrekking tot de verrichte onderzoeken en bevindingen veel beter had gekund en erg summier is geweest. Niettemin ziet het college onvoldoende aanleiding om dit tuchtrechtelijk te bestraffen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in dit geval een uitgebreidere verslaglegging, bijvoorbeeld omtrent de melding van het ingeslikte handschoentje, in retrospectief bezien naar de overtuiging van het college niet tot een wezenlijk ander onderzoeks- en behandeltraject zou hebben geleid of had moeten leiden, waarbij nogmaals zij aangetekend dat omtrent de klinische toestand van de hond bij de consulten vanaf 18 november 2008 geen zekerheid bestaat. Het college volstaat daarom met de aanbeveling om in de toekomst de patiëntenkaart nauwkeuriger en vollediger in te vullen.

5.19. De eindconclusie is dus dat de verslaggeving, informatievoorziening en de communicatie beter had gekund, maar dat het diergeneeskundig handelen van beklaagde in retrospectief bezien en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Aldus is niet is komen vast te staan dat er zodanig verwijtbaar is gehandeld dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden is. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.J. Wisse, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            G.J. van Muijen