ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0294 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0294
Datum uitspraak: 29-09-2010
Datum publicatie: 06-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/81
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond te lang symptomatisch behandeld bij braakklachten?

X ,klager

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2010. Beide partijen waren aanwezig. Beklaagde werd vergezeld door zijn collega, mevr. drs. Z, die als dierenarts eveneens bij het onderzoek en de behandeling van de hond van klager betrokken was.

2. DE KLACHT 

Beklaagde wordt het verwijt gemaakt dat er ten aanzien van de zieke hond van klager geen althans niet tijdig een diagnose kon worden gesteld en dat er geen gevolg is gegeven aan de wens van klager om de hond te opereren c.q. een (proef)laparotomie uit te voeren.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een kruising tussen een Labrador en een Flat Coated Retriever van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXXX, geboren 30 juni 2008.

3.2. Op vrijdag 24 juli 2009 werd de hond van klager ziek. Het dier braakte, was sloom en wilde niet eten, maar dronk nog wel. Omdat de situatie aanhield heeft klager op zaterdag 25 juli 2009 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. De dierenarts die hem telefonisch te woord stond heeft daarbij te kennen gegeven dat het mogelijk om een buikgriep ging, maar dat het probleem ook ernstiger zou kunnen zijn. In overleg is besloten de situatie even aan te zien, de hond alleen lichtverteerbare voeding (gekookte kip/rijst of bouillon) aan te bieden en direct contact op te nemen als de situatie zou verslechteren. Op zondag 26 juli 2009 heeft klager geen contact meer met de praktijk opgenomen.

3.3. Op maandagmorgen 27 juli 2009 is er door klager wel weer contact met de praktijk opgenomen, omdat de hond faecaal had gebraakt, terwijl ze al enige dagen (vanaf de donderdag) niet had gegeten en geen ontlasting had gehad. Klager kon op de praktijk terecht en de hond is door een collega van beklaagde, mevrouw drs. Z, onderzocht.

3.4. Bij dat klinisch onderzoek kwamen geen verontrustende afwijkingen naar voren. Blijkens de patiëntenkaart was alleen de polsslag van de hond iets verhoogd. Verder was het dier attent, kleurden haar slijmvliezen roze, bedroeg de Cappilary Refill Time minder dan 1 seconde, was geen sprake van vergrote lymfeklieren, bleef de lichaamstemperatuur binnen de referentiewaarden, waren er geen aanwijzingen voor hart of longproblemen en leverde een buikpalpatie alleen een iets gespannen buik op, zonder dat er diktes konden worden gevoeld. Omdat er geen duidelijke afwijkingen werden gevonden en omdat aan de klachten vele mogelijke oorzaken ten grondslag zouden kunnen liggen, heeft de betrokken dierenarts met klager althans zijn echtgenote besproken dat er verder onderzoek zou kunnen worden gedaan, dat dan zou bestaan uit het maken van röntgenfoto’s dan wel dat een symptomatische behandeling kon worden ingezet, waarbij een antibraakmiddel (Cerenia) zou worden toegediend en zou worden bezien of dit verbetering gaf. In overleg is gekozen voor een medicamenteuze behandeling, waarbij een controleafspraak is gemaakt voor de volgende middag om het verloop te evalueren. Voorts werd afgesproken dat direct contact zou worden opgenomen als de hond ondanks de toegediende medicatie zou blijven braken.

3.5. Omdat de hond na thuiskomst die dag ondanks het toegediende antibraakmiddel opnieuw moest braken, is er wederom contact met de praktijk gezocht en heeft er op het eind van de middag een consult plaatsgevonden. Er heeft een klinisch onderzoek plaatsgevonden dat ook toen geen afwijkingen opleverde. De buik van de hond bleek bij palpatie soepel en zonder verdikkingen. Er is urineonderzoek verricht (om uit te sluiten dat het om een nierpatiënt ging), er is een blaaspunctie verricht en er zijn röntgenfoto’s gemaakt, waarop geen aanwijzingen te zien waren voor een verstopping. Er werd wel een volle dunne darm en er is gesproken over de mogelijkheid dat de hond ontlasting had gegeten, maar dat ook vele mogelijke andere aandoeningen als oorzaak van de klachten niet konden worden uitgesloten. Klager heeft bij dit consult geopperd een operatie of proeflaparotomie uit te voeren, maar de betrokken dierenartsen, onder wie beklaagde, bleken daar op dat moment geen voorstander van te zijn. Er is rust geadviseerd en opnieuw een injectie met een antibraakmiddel toegediend met de afspraak de volgende dag op de praktijk terug te komen om het vervolg te bepalen.

3.6. Op die volgende afspraak op dinsdag 28 juli 2009 was –zo is ter zitting gebleken - mevrouw drs. Z de behandelend dierenarts. Op de patiëntenkaart wordt vermeld dat de hond sinds de vorige avond niet meer had gebraakt, maar dat ze nog steeds niet wilde eten en erg sloom was. Ook staat daarop vermeld dat palpatie van de buik in het gebied rond de navel erg pijnlijk was. Deze dierenarts heeft klager medegedeeld dat verder onderzoek (een echografie van de buik en/of bloedonderzoek) nodig was om een diagnose te kunnen stellen en de juiste behandeling in te zetten. Klager heeft daarop aangegeven dat hij in verband met de kosten geen verdere onderzoeken wilde, waarbij hij aangaf dat hij in het verleden bij een andere zieke hond ook allerlei kostbare onderzoeken heeft laten verrichten, met als eindresultaat een overleden hond en een hoge rekening. Of er bij dit consult ook is gesproken over het verrichten van een operatie c.q. proeflaparotomie is voor het college niet duidelijk geworden. Wel staat vast dat er een discussie over de kosten is ontstaan en dat uiteindelijk is besloten om door te gaan met een symptomatische behandeling, waartoe het antibraakmiddel Cerenia in tabletvorm aan klager is meegegeven.

3.7. Op woensdag 29 juli 2009 is klager voor een second opinion naar een andere dierenartsenpraktijk gegaan. Blijkens de patiëntenkaart van die praktijk werden bij palpatie van de buik diktes gevoeld, die een pijnreactie gaven. Er werden röntgenfoto’s gemaakt waarbij ontlasting in de dikke darm te zien was, maar ook inhoud in de dunne darm. Er is een laparotomie uitgevoerd waarbij een vreemd draadvormig voorwerp met een knobbelige structuur in een deel van de dunne darm werd aangetroffen. Omdat er tevens sprake bleek te zijn van een darmperforatie, zijn enkele gedeelten van de darmen operatief verwijderd. De hond is na die operatie aan een infuus op de praktijk opgenomen gebleven.

3.8. Op 31 juli 2009 mocht de hond mee naar huis, maar een dag later moest ze noodgedwongen weer worden opgenomen en aan een infuus worden gelegd. De conditie van de hond was zodanig zwak en verslechterd dat –zo vermeldt de patiëntenkaart- op 3 augustus 2008 is besloten tot euthanasie.

3.9. In de tussentijd –naar het college heeft begrepen vanaf 30 juli 2009- heeft beklaagde zijn onvrede tegenover beklaagde geuit en is er tussen partijen een discussie ontstaan over de betaling van de kosten van de verrichte onderzoeken en de ingestelde behandelingen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over de rekening van een dierenarts en dat alleen klachten die betrekking hebben op diergeneeskundige handelingen ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Dit betekent dat de bezwaren van klager tegen de kosten van de verrichte onderzoeken en behandelingen niet door het college kunnen worden behandeld.

5.3. Voorts overweegt het college dat in het veterinair tuchtrecht geldt dat een dierenarts alleen kan worden aangesproken op eigen diergeneeskundige handelingen en niet op de diergeneeskundige handelingen die door een collega dierenarts zijn uitgevoerd. In deze zaak is gebleken dat er meerdere dierenartsen bij de verschillende consulten betrokken geweest. Klager heeft zijn klacht niettemin alleen tegen beklaagde gericht. Gelet hierop is het de vraag welke diergeneeskundige handelingen beklaagde zelf heeft verricht en of hij ten aanzien van die handelingen verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde in zijn hoedanigheid van dierenarts alleen bij het (tweede) consult in de namiddag op maandag 27 juli 2009 betrokken is geweest, in die zin dat hij het urineonderzoek heeft uitgevoerd en de gemaakte röntgenfoto’s heeft besproken. Voor het overige is gebleken dat beklaagde alleen de communicatie met klager heeft gevoerd, met name over de rekening, en dat hij (als eigenaar van de praktijk) slechts spreekbuis is geweest voor de andere dierenartsen die de overige consulten hebben verricht en tegen wie door klager geen klachten zijn ingediend. Gelet hierop gaat het in casu dus alleen om de vraag of beklaagde op maandagmiddag 27 juli 2009 in veterinair opzicht nalatig of verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5. Het college is van oordeel dat er bij dat consult op maandag 27 juli 2009 en ook bij de consulten die in de daarvoor gelegen dagen plaatsvonden, geen verwijtbare fouten zijn gemaakt. Op zaterdag 25 juli 2009 is bij het telefonisch consult in overleg besloten de situatie even aan te zien, met de afspraak dat er bij verslechtering opnieuw contact zou worden opgenomen, hetgeen niet is gebeurd. Bij het consult op maandagmoren 27 juli 2009 is voorgesteld een röntgenfoto te maken maar is, opnieuw in overleg, begonnen met de toediening van antibraakmedicatie met de afspraak de volgende dag terug te komen of eerder ingeval de hond ondanks de medicatie toch zou gaan braken. De keuze voor die medicamenteuze behandeling acht het college op dat moment begrijpelijk en aanvaardbaar, aangezien het klinisch onderzoek die maandagmorgen geen afwijkingen had opgeleverd en er geen diagnose kon worden gesteld. Voor zover er bij dit consult van de zijde van klager een wens tot opereren zou zijn geuit, acht het college om dezelfde reden begrijpelijk en aanvaardbaar dat daar niet toe is besloten. Omdat bij het tweede onderzoek die namiddag, waarbij beklaagde betrokken was, ook geen afwijkingen op de röntgenfoto’s zichtbaar waren en het klinisch en ander onderzoek geen afwijkingen opleverde, terwijl de klachten diverse oorzaken konden hebben (zoals gastro-enteritis, pancreatitis) acht het college verdedigbaar dat beklaagde en zijn collega ook op dat moment nog niet chirurgisch hebben ingegrepen of een proeflaparotomie hebben uitgevoerd en dat ook toen is besloten de hond symptomatisch met medicatie te behandelen, met de afspraak de volgende dag terug te komen, om een verder onderzoeks- en behandeltraject te bepalen.

5.6. Wat er een dag later bij het consult op 28 juli 2009 tussen de betrokken dierenarts, mevr. drs. Z en klager precies is gezegd en is voorgesteld is niet geheel helder geworden. In het midden kan echter blijven of er bij dat consult in veterinair opzicht anders had moeten worden gehandeld, nu beklaagde bij dit consult niet meer betrokken is geweest en hij, zoals vermeld, in tuchtrechtelijke zin alleen op zijn eigen gedragingen kan worden aangesproken. Het college betreurt overigens dat eerst ter zitting de precieze informatie naar boven is gekomen en duidelijk is geworden welke dierenarts bij welk consult betrokken is geweest. Dit neemt niet weg dat ten aanzien van het diergeneeskundig handelen van beklaagde niet is gebleken dat hij nalatig en verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen