ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0292 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/69

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0292
Datum uitspraak: 29-09-2010
Datum publicatie: 06-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/69
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Keuringsrapport paard onvolledig ingevuld. Als al juist zou zijn dat beklaagde tijdens de keuring een sterke verdenking heeft uitgesproken dat het paard een klophengst betrof, heeft hij in ieder geval nagelaten een dergelijk belangrijk gegeven in het rapport te noteren.

X, klaagster

tegen

Y te A,beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift; de repliek en de dupliek. De klacht is ter zitting van 19 augustus 2010 mondeling behandeld. Beklaagde was aanwezig tezamen met de op zijn praktijk werkzame dierenartsassistente. Klaagster was aanwezig tezamen met haar zus en haar moeder, die tevens als haar gemachtigde optrad.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot en na de keuring van een paard, dat op basis van het door hem uitgebrachte keuringsrapport door klaagster is gekocht.

3. DE FEITEN

3.1 Beklaagde heeft op 28 augustus 2008 in opdracht van klaagster een destijds 14-jarig paard met de naam XXXXXXXXXX klinisch en röntgenologisch gekeurd met het oog op een mogelijke aankoop. Volgens de stamboekgegevens en de verkoper ging het om een ruin (gecastreerde hengst). Onbestreden is gebleven dat klaagster het paard als leerpaard wilde gebruiken en er af en toe wedstrijden mee wilde rijden in een lagere klasse (B / L1) en dat zij van de verkoper voor de keuring reeds had vernomen dat het paard cornage had.

3.2. Op het keuringsrapport is aangegeven dat de keuring is verricht met het oog op gebruik in de sport. Als conclusie heeft beklaagde geschreven: ‘cornage, overige in orde. T.a.v. conditie goed voeren evt. bloedonderzoek’. Onder het kopje ‘Opmerkingen’ onderaan de laatste pagina van het keuringsrapport staat vermeld ‘maakt fors cornagegeluid. Kan probleem zijn bij zwaardere vormen van sport. Geen castratielittekens gevoeld’. Beklaagde heeft geen negatief aankoopadvies gegeven.

3.3. Niet in geschil is dat tijdens de keuring ook is gesproken over het feit dat het paard, naar klaagster via via had gehoord, in het voorjaar afwijkend gedrag vertoonde en dan door omheiningen wilde breken om bij merries te kunnen komen. Beklaagde heeft dit gedrag geduid als passend bij een zogeheten klophengst (d.w.z. een hengst waarbij één of beide testikels niet zijn ingedaald maar in de buikholte is of zijn blijven zitten) en aangegeven dat via bloedonderzoek een testostoronbepaling kon worden gedaan. Vast staat ook dat klaagster met een dergelijk bloedonderzoek heeft ingestemd. De lezingen lopen uiteen waar het gaat om de vraag wat hierover tijdens de keuring verder over en weer is gezegd. De uitslag van het bloedonderzoek is door klaagster evenwel niet afgewacht en zij heeft het paard gekocht nog voordat de uitslag bekend was. Ook de keuringsbeslissing is door beklaagde op de dag van de keuring genomen en niet uitgesteld in afwachting van de uitkomst van het bloedonderzoek.

3.4. Uit de bloedonderzoeken na de keuring werd duidelijk dat klaagster een klophengst had gekocht. Partijen hebben hierover en over een eventuele operatie een gesprek gevoerd op de praktijk van beklaagde. Klaagster heeft besloten het paard te laten opereren en is vooraf met de verkoper in discussie geraakt over de vraag wie de kosten daarvan zou moeten dragen. De verkoper was bereid om het paard tegen de koopprijs terug nemen, maar niet om de operatiekosten en eventuele gevolgen voor zijn rekening te nemen.

3.5. Op 4 november 2008 is de operatie door beklaagde uitgevoerd en is er chirurgisch een testikel uit de buik van het paard verwijderd. Hierbij zijn geen complicaties opgetreden en het paard voldoet sindsdien aan de verwachtingen van klaagster. Klaagster en de verkoper van het paard zijn nadien in een juridisch conflict geraakt over de betaling van de operatiekosten. Op verzoek van de verkoper heeft beklaagde in een brief van 6 april 2009 verslag gedaan van zijn bevindingen en het besprokene tijdens de keuring, welke brief naar de verkoper is gestuurd, met afschrift aan klaagster. Klaagster heeft de inhoud van die brief uitdrukkelijk bestreden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ter beoordeling staat de vraag of beklaagde terzake van de keuring van het paard en daarna veterinair juist heeft gehandeld, in overeenstemming met hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. Het college overweegt dat bij de aankoopkeuring van een paard mag worden verwacht dat een keuringsrapport door een dierenarts naar waarheid wordt opgemaakt, dat het rapport juist en volledig is en dat daarin alle relevante bevindingen tijdens de keuring worden opgenomen. Gelet hierop valt voor het college niet goed te begrijpen waarom beklaagde op het ( circa 7 maanden na de keuring gedane) verzoek van de verkoper om een verslag van zijn bevindingen en het besprokene tijdens de keuring niet heeft volstaan met een verwijzing naar het keuringsrapport. In plaats daarvan heeft beklaagde op eigen initiatief en zonder klaagster daarin vooraf te kennen, in een brief aan de verkoper (opnieuw) verslag van de keuring gedaan, welk verslag afwijkt van en veel uitgebreider is dan hetgeen in het keuringsrapport staat vermeld, terwijl klaagster stelt dat de keuring geheel anders verlopen is dan in de brief wordt beschreven. Het college zal allereerst beoordelen of het keuringsrapport voldoet aan de eisen die daar in redelijkheid aan mogen worden gesteld.

5.3. Partijen hebben verschillende lezingen gegeven over hoe de keuring is verlopen. Volgens beklaagde is de keuring verlopen zoals hij in de bewuste brief aan de verkoper van het paard heeft geschetst. Beklaagde stelt dat hij tijdens de keuring de sterke verdenking heeft geuit dat het paard geen ruin maar een klophengst was en dat hij met klaagster uitvoerig heeft gesproken over de nadelen, kosten en risico’s van een eventuele operatie, waarbij –zo heeft beklaagde ter zitting nog toegelicht- is gerefereerd aan de leeftijd van het paard, het feit dat het dier cornage had en het feit dat een testikel in de buik na verloop van tijd atrofiëert en bij een eventuele operatie mogelijk lastig te vinden zou zijn. Beklaagde stelt dat vanwege die verdenking met toestemming van klaagster is besloten een bloedonderzoek in te stellen, maar dat klaagster de uitslag daarvan niet heeft willen afwachten.

5.4. Klaagster heeft een ander verloop van de keuring geschetst. Zij stelt dat tijdens de keuring het afwijkende gedrag van het paard in het voorjaar even aan de orde is geweest en dat kort is gesproken over de mogelijkheid dat het paard een klophengst was. Beklaagde had bij palpatie geen testikels gevoeld, noch castratielittekens, maar ten aanzien van het ontbreken van die littekens opgemerkt dat die na zoveel jaren vervaagd konden zijn. Klaagster stelt dat beklaagde de situatie heeft gebagatelliseerd, dat weliswaar is besloten een bloedonderzoek in te stellen, maar dat beklaagde geenszins verwachtte dat het paard een klophengst was, waarbij als argumenten werden genoemd dat het paard arm bespierd was, dat het zich tijdens de keuring braaf en rustig gedroeg en niet reageerde op merries in een aangrenzend gelegen weiland. Klaagster heeft tevens aangevoerd dat beklaagde haar tijdens de keuring heeft gerustgesteld met de mededeling dat, mocht het paard toch een klophengst zijn, de schade op de verkoper kon worden verhaald en dat zij vanwege de opstelling van beklaagde de uitslag van het bloedonderzoek niet heeft afgewacht. Klaagster stelt dat beklaagde haar ook niet heeft geadviseerd dat wel te doen. Volgens klaagster was beklaagde naderhand ook zelf hogelijk verbaasd toen de uitslag van het bloedonderzoek uitwees dat zij een klophengst had gekocht. Klaagster heeft er tevens op gewezen dat er door beklaagde geen negatief of terughoudend aankoopadvies is gegeven. Klaagster erkent dat er tussen partijen een uitvoerige discussie heeft plaatsgevonden, onder meer over de risico’s van een operatie, maar eerst nadat de uitslag van het bloedonderzoek bekend was.

5.5. Het college stelt vast dat de lezingen van partijen over het verloop van de keuring en hetgeen er is besproken op twee punten overeenstemmen. Beide partijen zijn het erover eens dat er tijdens de keuring (kort dan wel uitgebreid) over de mogelijkheid is gesproken dat het paard een klophengst was en dat klaagster in dat verband met een bloedonderzoek heeft ingestemd. Voor het overige stemmen de lezingen niet overeen. Met betrekking tot de lezing van beklaagde moet het college echter constateren dat voor het in de bewuste brief door hem beschreven verloop van de keuring geen steun is te vinden in het keuringsrapport, waar dit wel had mogen worden verwacht. Hierdoor en mede gelet op de betwisting daarvan door klaagster en bij gebreke van ander aanvullend bewijs is niet komen vast te staan dat de keuring is verlopen zoals beklaagde in de bewuste brief heeft geschetst.

5.6. Hoewel hiermee anderzijds nog niet zonder meer vast staat dat beklaagde in de brief een onjuiste of niet waarheidsgetrouwe lezing heeft gegeven, valt het beklaagde naar het oordeel van het college wel te verwijten dat er onduidelijkheid heeft kunnen ontstaan, nu hij met betrekking tot zijn verslaglegging in het keuringsrapport tekort is geschoten. In het rapport wordt slechts vermeld dat beklaagde geen castratielittekens heeft gevoeld en voor het overige zijn alleen ten aanzien van de conditie van het paard en de cornage enige bemerkingen gemaakt. Beklaagde heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat tijdens de keuring en nog voor het röntgenologisch onderzoek over de verdenking dat het paard een klophengst was en de daaraan verbonden nadelen en risico’s zo uitgebreid tussen partijen is gediscussieerd, dat hij het niet nodig vond daarvan nog melding te maken in het rapport, maar dit verweer wordt verworpen. Het college benadrukt hier echter nog eens dat alle relevante bevindingen die bij een keuring gedaan worden eenvoudigweg in het keuringsrapport dienen te worden vermeld. Beklaagde heeft er nog op gewezen dat klaagster na de keuring gedurende nog meer dan een half jaar zijn praktijk heeft bezocht en in die periode nimmer klachten over de keuring heeft geuit, maar ook dit verweer houdt geen stand. Duidelijk is dat de onvrede bij klaagster eerst is ontstaan toen zij kennis nam van de inhoud bewuste brief -circa 7 maanden na dato- die haar heeft verrast en waarvan de inhoud in haar visie niet met de werkelijkheid overeenstemt.

5.7. Opmerkelijk is ook dat beklaagde in zijn keuringsrapport niet heeft vermeld dat tijdens de keuring is besloten tot een onderzoek naar het testostorongehalte in het bloed, terwijl partijen het erover eens zijn dat in overleg tot een dergelijk onderzoek is besloten. Beklaagde heeft niet aannemelijk weten te maken dat de woorden ‘evt. bloedonderzoek’ die bij de conclusie op het voorblad van het keuringsrapport staan geschreven betrekking hebben op een onderzoek naar het testostorongehalte. Naar de overtuiging van het college zien die woorden, gelezen in de context van de gehele conclusie die is genoteerd, veeleer op een eventueel in de toekomst nog te verrichten onderzoek ten aanzien van de conditie van het paard. Verder overweegt het college dat de uitslag van het bloedonderzoek naar het testostorongehalte essentieel kon zijn voor de aankoopbeslissing, nu een klophengst nu eenmaal minder geschikt is voor de sport dan een ruin, althans dat zonder operatie problemen te verwachten zijn. In dat opzicht is ook niet helder geworden waarom beklaagde de keuringsbeslissing niet heeft uitgesteld in afwachting van de uitslag van het bloedonderzoek dan wel waarom hij geen voorbehoud heeft gemaakt, waar hij ten aanzien van de cornage wel heeft opgemerkt dat dit bij zwaardere vormen van sport problemen kan opleveren. Het college begrijpt de conclusie in het keuringsrapport aldus dat, niettegenstaande de cornageproblemen, het paard geschikt werd geacht voor gebruik in de sport, op de wijze zoals klaagster dat voorstond. In het rapport wordt met geen woord gerept over een geuite verdenking dat het paard een klophengst was en de nadelige gevolgen daarvan voor het gebruiksdoel waarvoor het paard werd gekeurd. Wat hier ook de redenen voor zijn geweest, feit blijft dat de verslaglegging van de bevindingen en het besprokene tijdens de keuring niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, nu daarin essentiële zaken die bij de keuring zijn gesignaleerd en besproken niet zijn genoteerd. De klacht is in zoverre gegrond.

5.8. Met betrekking tot de vraag of beklaagde de betreffende brief zonder toestemming van klaagster aan de verkoper van het paard mocht toezenden, is het college van oordeel dat deze gedraging niet als diergeneeskundige handeling in de zin van artikel 14 van de WUD kan worden aangemerkt en dus buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht valt, zodat het college daar geen oordeel over zal vellen. Wel is het zo, daarbij in het midden latend of de inhoud van de bewuste brief juist of onjuist is, dat er in de wet zelf (WUD) in beginsel geen beroepsgeheim of geheimhoudingsplicht voor dierenartsen is opgenomen. Niettemin noopt deze gedraging het college tot de opmerking dat beklaagde er in de gegeven situatie beter aan had gedaan om terzake het verzoek van de verkoper te verwijzen naar klaagster en naar het keuringsrapport, dat alle relevante informatie over de keuring zou moeten bevatten. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan beklaagde gehouden zou zijn geweest nog een nadere toelichting op schrift te stellen, bijvoorbeeld omdat een gerechtelijke instantie daarom had verzocht. Een en ander laat onverlet dat deze kwestie buiten het bestek van deze procedure valt. Na te melden maatregel heeft dan ook alleen betrekking op het feit dat beklaagde in het keuringsrapport van zijn bevindingen en het besprokene tijdens de keuring te summier en niet naar behoren verslag heeft gedaan.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover het betreft de gebrekkige wijze waarop beklaagde van de keuring in zijn onderzoeksrapport verslag heeft gedaan;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen