ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0291 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/67

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0291
Datum uitspraak: 29-09-2010
Datum publicatie: 06-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/67
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Sterilisatie: verband tussen de ingreep en nadien ontstane complicaties en overlijden kat niet bewezen.

X , klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2010. Beide partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot. Beklaagde verscheen tezamen met een dierenartsassistente c.q. paraveterinair, werkzaam op de praktijk van beklaagde.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt het verwijt gemaakt, zakelijk weergegeven, dat zij aan de kat van klaagster na een sterilisatie geen adequate nazorg heeft verleend.

3. DE FEITEN

Met betrekking tot het verloop van de gebeurtenissen volgt het college de data en tijdstippen zoals vermeld op de patiëntenkaart. Het college neemt verder de volgende feiten tot uitgangspunt:

(i) Op 11 maart 2009 heeft beklaagde de kat van klaagster, een Europese korthaar met de roepnaam XXXX, gesteriliseerd;

(ii) Volgens protocol is er enige dagen na de ingreep, op 16 maart 2009, door een assistentie van de praktijk telefonische navraag bij klaagster gedaan naar de gesteldheid van de kat, die goed bleek te zijn;

(iii) Op enig moment in de daaropvolgende dagen heeft klaagster geconstateerd dat haar kat ongecontroleerd urine verloor;

(iv) Op 23 april 2009 is door klaagster althans haar echtgenoot een urinemonster van de kat voor onderzoek naar de praktijk gebracht, zoals telefonisch door beklaagde althans haar assistente was geadviseerd. Beklaagde heeft na onderzoek van het urinemonster een antibioticumkuur voorgeschreven. Afgesproken werd om twee weken later een nieuw urinemonster te brengen voor een vervolgonderzoek;

(v) Naar aanleiding van een tweede urineonderzoek op 1 mei 2009 is de kat op advies van beklaagde op een dieet gezet, met de afspraak om twee weken later opnieuw urine te laten onderzoeken en de eventuele vervolgstappen te bepalen;

(vi) In de tussentijd ontdekte klaagster bij de kat een bultje aan de buik, waarover telefonisch contact met de praktijk is opgenomen. Er is met de assistente gesproken, maar er heeft geen onderzoek te dier zake plaatsgevonden;

(vii) De kat is vervolgens enige dagen van huis weg geweest en kwam terug met een nat achterlijf. Klaagster heeft op 20 mei 2009 besloten naar een andere dierenartsenpraktijk te gaan voor nader onderzoek;

(viii) De opvolgend dierenarts stelde bij zijn onderzoek een rectumprolaps vast en heeft de kat geopereerd (prolapsamputatie). Nadat de kat vervolgens enige dagen thuis had doorgebracht, moest ze worden opgenomen en aan een infuus worden gelegd. Haar gezondheidstoestand verslechterde hierna zodanig dat op 27 mei 2009 is besloten tot euthanasie. Sectie wees uit dat de kat aan een buikvliesontsteking is overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager.

5.2. Het college stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat er voorafgaande aan of tijdens de sterilisatie veterinair gezien fouten zijn gemaakt. Er heeft een pre-anesthetisch onderzoek plaatsgevonden, de kat is vooraf pijnstilling gegeven, onder narcose gebracht, geopereerd en de operatiewond is in drie lagen dichtgehecht. Ook ten aanzien van de recovery is niet gebleken dat daarbij complicaties zijn opgetreden. De kat is vervolgens in een bench en met een nazorgbrief aan klaagster en/of haar echtgenoot mee naar huis gegeven. Op 16 maart 2009, vijf dagen na de operatie, bleek bij telefonische navraag door de assistente van de praktijk dat het goed met de kat ging. Op de patiëntenkaart wordt te dier zake vermeld: ‘tel: gaat super is weer helemaal de oude’.

5.3. In de daaropvolgende periode is er urineverlies bij de kat opgetreden. Klaagster heeft in haar klaagschrift aangegeven dat zij aanvankelijk kleine plasjes urine in huis vond maar, omdat ze meerdere katten heeft, niet direct wist om welke kat het ging. Ter zitting is van de zijde van klaagster desgevraagd aangegeven dat ongeveer 12 dagen na de operatie duidelijk werd dat het urineverlies van XXXX afkomstig was. Het college stelt vast dat dit dan omstreeks 23 of 24 maart 2009 moet zijn geweest, waaruit echter tevens volgt dat het urineverlies kennelijk erg laat aan beklaagde is gemeld. Immers, blijkens de patiëntenkaart heeft het eerstvolgend contact met de praktijk op 23 april 2009 plaatsgevonden, waarbij er een urinemonster voor onderzoek naar de praktijk is gebracht.

5.4. Dat er in de tussenliggende periode (tussen 16 maart 2009 en 23 april 2009) meerdere telefonische contacten tussen klaagster en assistentes van de praktijk hebben plaatsgevonden waarbij het urineverlies zou zijn gemeld maar waarop niet adequaat zou zijn gereageerd is van de zijde van beklaagde betwist. Beklaagde alsook de meegekomen assistente hebben ter zitting verklaard dat hen niet bekend is dat er in de genoemde periode andere telefoongesprekken hebben plaatsgevonden dan het telefoongesprek van 16 maart 2009, waarbij is gevraagd hoe het met de kat ging. Overigens kan er gevoeglijk vanuit worden gegaan dat er nog wel één ander telefonisch gesprek is gevoerd, namelijk het gesprek waarbij is geadviseerd een urinemonster voor onderzoek naar de praktijk te brengen, hetgeen op 23 april 2009 is gebeurd. Bij gebrek aan bewijs is echter niet komen vast te staan dat er in de bedoelde periode nog andere telefoongesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting lijkt wel aannemelijk dat er ná het eerste urineonderzoek nog telefonisch contact is geweest althans dat met klaagster of haar echtgenoot aan de balie gesprekken zijn gevoerd.

5.5. Niet gebleken is voorts dat beklaagde niet adequaat op het gemelde urineverlies heeft gereageerd. Het besluit om de urine van de kat te onderzoeken lag in de gegeven situatie voor de hand. Gelet op de vervolgens in het monster aangetroffen bacteriën, was ook het voorschrijven van een antibioticakuur in combinatie met een afspraak voor een vervolgonderzoek naar het oordeel van het college gerechtvaardigd. Bij dat volgende onderzoek op 1 mei 2009 zijn kristallen in het aangeleverde urinemonster aangetroffen en is besloten de kat enige tijd op een dieet te zetten met de afspraak de urine twee weken later opnieuw te controleren en zonodig verder onderzoek (röntgendiagnostiek) te verrichten. Naar het oordeel van het college kan aldus niet worden geconcludeerd dat beklaagde in deze veterinair onjuist heeft gehandeld.

5.6. Op enig moment, naar het college heeft begrepen tussen de twee urineonderzoeken door, heeft klaagster althans haar echtgenoot aan de assistente van de praktijk telefonisch gemeld dat er een bultje aan de buik van de kat was ontstaan. Bij navraag ter zitting is echter gebleken dat er toen weliswaar door de betreffende assistente niet is gevraagd om langs te komen, maar dat zij wel heeft gezegd dat er een afspraak voor een onderzoek zou kunnen worden gemaakt. Gelet hierop is naar het oordeel van het college in ieder geval geen sprake geweest van een weigering om medische zorg te verlenen, waarbij in het midden kan blijven of een onderzoek naar het bultje aan de buik nog onder de noemer ‘nazorg’ zou vallen dan wel administratief als een geheel nieuwe afspraak zou worden gezien. Doordat klager van het aanbod om een afspraak te maken geen gebruik heeft gemaakt en er dus geen afspraak is gemaakt, kan beklaagde niet het verwijt worden gemaakt dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het geconstateerde bultje.

5.7. Het college overweegt voorts dat een oorzakelijk verband tussen de sterilisatie en de nadien ontstane complicaties c.q. het uiteindelijke overlijden van de kat niet is of kan worden aangetoond. Dat de bij de opvolgend dierenarts geconstateerde rectum prolaps en de bij sectie geconstateerde buikvliesontsteking door toedoen of nalaten van beklaagde zouden zijn veroorzaakt kan dan ook niet worden aangenomen.

5.8. Geheel ten overvloede wordt nog opgemerkt dat ter zitting is gebleken dat het klaagster vooral heeft gestoken dat zij geen rechtstreeks contact met de dierenarts heeft kunnen krijgen en dat de assistentes het contact met beklaagde afhielden en klaagster bij voorbaat te kennen gaven dat uitgesloten was dat de problemen met de sterilisatie verband hielden. Daarnaast wordt beklaagde kwalijk genomen dat zij nimmer op een brief van klaagster heeft gereageerd. Nu echter over de wijze waarop een dierenarts met een eigenaar van een dier communiceert in beginsel niet bij het college kan worden geklaagd, laat het college het bij de vaststelling dat de communicatie beter had gekund. Overigens heeft beklaagde hiervoor ter zitting nog haar excuses aangeboden en tevens verklaard zich de kritiek van klaagster, alsook haar opmerkingen over de wachttijden tijdens de spreekuren, aan te zullen trekken.

5.9. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen