ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0288 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/61

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0288
Datum uitspraak: 28-10-2010
Datum publicatie: 05-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/61
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: voorschrijven van recepten voor ontwormmiddelen (URA-middelen) via een vragenformulier op het internet en zonder de dieren en de omstandigheden waaronder ze worden gehouden te kennen is geen GVP (Good Veterinairy Practice).

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening

van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

X,

hierna: beklaagde

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2010. Namens de klachtambtenaar is verschenen mevr. mr. Y, vergezeld door mevr. drs. Z, ambtenaar bij het ministerie van LNV. Beklaagde is niet verschenen. Namens haar is verschenen haar leidinggevende, de heer drs. W alsmede haar gemachtigde mevr. mr. V. 

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij op basis van een via het internet ingevulde vragenlijst recepten voor URA-diergeneesmiddelen (in casu ontwormmiddelen) heeft uitgeschreven, zonder de dieren waarvoor de middelen bestemd waren te hebben gezien en zonder het bedrijf waar ze werden gehouden te kennen. De klachtambtenaar heeft verzocht als maatregel een onvoorwaardelijke geldboete van € 750,= op te leggen.

3. DE FEITEN

3.1. De praktijk waar beklaagde werkzaam is heeft een samenwerkingsverband met althans verricht werkzaamheden voor een groothandel die onder meer ontwormmiddelen levert en die sedert oktober 2008 een website met de naam www.xxxxxxxxxxxxx.nl exploiteert. Via deze website althans indirect via de website van aangesloten speciaalzaken kunnen paardenhouders ontwormmiddelen bestellen. De aanvragers dienen daartoe een enquêteformulier in te vullen, dat vervolgens door beklaagde althans door een van haar twee collega dierenartsen wordt beoordeeld. Als de aanvraag wordt goedgekeurd wordt het formulier c.q. recept, voorzien van een handtekening en kunnen de ontwormmiddelen aan de paardenhouders worden geleverd, hetgeen in de meeste gevallen via de speciaalzaak (met een zogeheten AR vergunning) verloopt.

3.2. Bij de stukken bevinden zich de enquêteformulieren zoals die eind 2008 op de betreffende websites werden gehanteerd en die door beklaagde en twee van haar collega’s zijn beoordeeld. Hierop staan vragen vermeld over het aantal paarden dat de aanvrager in bezit heeft, het aantal paarden dat jonger en ouder dan 1 jaar was, het aantal drachtige merries, of de paarden op stal of wie stonden dan wel een combinatie van beiden, of men onlangs nog wormen in de mest van de paarden had gezien en welke kleur en grootte deze hadden en met welke ontwormmiddelen het voorafgaande jaar was ontwormd.

3.3. Op 23 oktober 2008 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) naar aanleiding van een melding onderzoek gedaan naar de via de website www.xxxxxxxxxxxxx.nl althans indirect via de website van een aangesloten speciaalzaak door paardenhouders bestelde en geleverde ontwormmiddelen. Uit dat onderzoek bleek dat er door beklaagde en haar twee collega’s tezamen in de periode tussen medio oktober 2008 en 1 januari 2009 binnen Nederland 1272 recepten voor ontwormmiddelen waren uitgeschreven almede 43 voor buitenlandse afnemers. Op basis van die recepten werden in de betreffende periode 12.149 wormpasta’s aan aanvragers geleverd.

3.4. De door de AID gepresenteerde cijfers zijn onbestreden gebleven. De leidinggevende van beklaagde heeft tegenover de AID verklaard dat bij aanvragen voor meer dan 10 paarden een bedrijfsbezoek werd afgelegd of dat zonodig nader telefonisch contact met aanvragers plaats heeft gevonden en dat er nimmer meer dan 6 wormpasta’s per paard per jaar werden afgegeven. Beklaagde heeft tegenover de AID verklaard dat de bedrijven van enkele aanvragers door haar persoonlijk zijn bezocht en dat met de meeste andere aanvragers telefonisch contact is opgenomen.

3.5. De AID heeft bij een zes paardenhouders die via beklaagde of haar collega’s uitgeschreven recepten ontwormmiddelen hadden gekocht nadere inlichtingen gevraagd. Zij verklaarden allen met betrekking tot hun aanvraag nimmer telefonisch of in persoon contact te hebben gehad met een dierenarts en uit hun verklaringen is evenmin gebleken dat de aanvragers met beklaagde of haar collega’s bekend waren.

3.6. De AID heeft voorts geconstateerd dat niet alle uitgeschreven recepten de naam en het adres van de voorschrijvend dierenarts vermelden. De AID heeft van haar bevindingen rapport uitgebracht aan de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het indienen van een klacht tegen beklaagde en haar collega’s. De klachtzaken tegen de bij deze kwestie eveneens betrokken leidinggevende en collega dierenarts zijn bij het college geadministreerd onder de zaaknummers 2009/60 en 2009/62. In die zaken is heden eveneens uitspraak gedaan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van dieren, met betrekking tot welke dieren haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van haar als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. Het college stelt voorop dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de leidinggevende van beklaagde de verantwoordelijkheid voor het handelen van beklaagde op zich heeft genomen en dat hij (als eigenaar van de praktijk) de drijvende kracht en mede initiator is geweest en het voortouw heeft genomen bij het opzetten van de bedoelde website en aanverwante activiteiten.

5.3. Het college acht genoegzaam bewezen dat er een groot aantal wormpasta’s door beklaagde en haar collega’s op basis van een via het internet ingevulde vragenlijst zijn voorgeschreven zonder dat zij de dieren waarvoor de middelen bestemd waren of het bedrijf en de omstandigheden waaronder de dieren werden gehouden ooit zelf hebben gezien. In de nader onderzochte gevallen is niet gebleken van een afgelegd bedrijfsbezoek, noch van een nader telefonisch contact met de aanvragers. Beklaagde heeft niet bestreden dat door haar in de periode tussen 15 oktober 2008 en 1 januari 2009 in totaal 888 recepten voor ontwormmiddelen binnen Nederland en 75 van dergelijke recepten voor buitenlandse afnemers zijn uitgeschreven. Weliswaar heeft zij tegenover de AID verklaard dat er aanvragers door haar zijn bezocht en de meeste andere aanvragers telefonisch zijn benaderd, maar enig bewijs daarvan is niet in het geding gebracht. Hierbij komt dat naar het oordeel van het college het op afstand en louter op basis van een vragenformulier en een telefonisch contact stellen van een diagnose onvoldoende garanties biedt voor een verantwoorde inzet van ontwormmiddelen. Beklaagde heeft dan ook niet de vereiste zorgvuldigheid betracht en niet in overeenstemming met Good Veterinary Practice gehandeld. Voor de verdere motivering wordt verwezen naar de uitspraak die heden in de klachtzaak (met zaaknummer 2009/60) tegen de leidinggevende van beklaagde is gedaan, aan wie een voorwaardelijke geldboete is opgelegd op de gronden als in die uitspraak omschreven.

5.4. Met betrekking tot de aan beklaagde op te leggen maatregel overweegt het college dat zij weliswaar slechts een lichtere schakel in het geheel is geweest, maar dat zij anderzijds als dierenarts ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om overmatig en onnodig gebruik van diergeneesmiddelen te voorkomen. In het voordeel van beklaagde wordt net als ten aanzien van haar leidinggevende meegewogen dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in een tijdvak waarin er veel onduidelijkheid, discussie en verdeeldheid binnen de beroepsgroep bestond over de voorwaarden waaraan moest worden voldaan bij het uitschrijven van bedoelde recepten, hetgeen voor het college de reden is om aan de op te leggen maatregel een voorwaardelijk karakter te verbinden. Het college acht het passend en geboden om beklaagde terzake haar eigen tekortkomingen in het geheel na te melden voorwaardelijke geldboete op te leggen met daaraan gekoppeld een proeftijd, teneinde haar aan te sporen haar werkwijze voor de toekomst aan te passen.

5.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een voorwaardelijke geldboete op van € 750,=, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, met een proeftijd van twee jaar, die ingaat op de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.J. Wisse, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen