ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0280 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/24

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0280
Datum uitspraak: 29-09-2010
Datum publicatie: 04-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/24
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Paard: Beklaagde wordt verweten geen nader onderzoek te hebben gedaan naar vergrote lymfeklieren. Klacht wordt ongegrond verklaard. Het College acht niet bewezen dat er bij de keuring zichtbaar sprake was van vergrote lymfeklieren

X, klaagster

tegen

Y te A,beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift; de repliek en de dupliek. De klacht is ter zitting van 28 juli 2010 mondeling behandeld. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde nalatig heeft gehandeld bij de keuring van een paard, dat kort nadien door klaagster is gekocht. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij geen nader onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van de vergrote lymfeklieren en daarover geen bemerkingen heeft gemaakt in het keuringsrapport.

3. DE FEITEN

3.1 Beklaagde heeft op 13 juni 2008 in opdracht van klaagster een paard gekeurd met het oog op een mogelijke aankoop. Er is een algemeen en klinisch onderzoek uitgevoerd en daarnaast heeft overeenkomstig het onderzoeksprotocol inspectie (palpatie en percussie), monstering en beoordeling van het bewegingsmechanisme plaatsgevonden met buigproeven en een spatproef. Beklaagde heeft bij geen van deze onderzoeken afwijkingen c.q. gebreken geconstateerd en het keuringsrapport dienovereenkomstig ingevuld. Als conclusie heeft beklaagde in het keuringsrapport genoteerd ‘geen bemerkingen.’ Er heeft geen röntgenologisch onderzoek plaatsgevonden. Klaagster heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij daarvan heeft afgezien omdat zij de beschikking had over redelijk recente röntgenfoto’s van het paard.

3.2. Op basis van het keuringsrapport heeft klaagster het paard gekocht. Op 11 augustus 2008, ongeveer twee maanden na de keuring, heeft klaagster haar eigen dierenarts geconsulteerd, omdat het paard weinig conditie had, sterk vermagerd en vaak ziek was. De eigen dierenarts heeft in de hierop volgende periode bloedonderzoek en diverse andere onderzoeken verricht, maar geen definitieve diagnose kunnen stellen.

3.3. Op 17 september 2009 is het paard vanwege toenemende klachten (verdere vermagering, respiratieklachten, recidiverende koorts, anorexie en koliek) en op verdenking van een maagzweer althans van grass sickness door de eigen dierenarts doorverwezen naar de faculteit diergeneeskunde van de universiteit in Utrecht. Aldaar heeft klinisch en echografisch onderzoek plaatsgevonden, alsmede onderzoek van bloed, borstholte- en buikvocht. De prognose was dermate slecht dat is besloten tot euthanasie. Pathologisch onderzoek wees uit dat er sprake was van lymfeklierkanker met uitzaaiingen in tal van organen.

3.4. Klaagster heeft beklaagde aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het overlijden van haar paard. Beklaagde heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde bij de keuring van het paard van klaagster te kort is geschoten.

5.2. Het college stelt voorop dat inspectie van de lymfeklieren in de hals- en keelstreek tot het gebruikelijke algemeen klinisch onderzoek bij een aankoopkeuring van een paard behoort en dat, indien daarbij wordt geconstateerd dat deze gezwollen of opgezet zijn, nader onderzoek (punctie/ endoscopie en/of röntgenonderzoek) aangewezen is. In geschil is echter of er ten tijde van de keuring wel sprake was van opgezette lymfeklieren althans van verdikkingen in de halsstreek van het paard die beklaagde tot een dergelijk nader onderzoek hadden moeten aanzetten.

5.3. Klaagster stelt dat er bij de keuring zichtbaar sprake was van een verdikking in de hals van het paard. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij drie foto’s in het geding gebracht en tevens aangevoerd dat zij beklaagde bij de keuring uitdrukkelijk op de verdikking heeft gewezen. Nu beklaagde echter uitdrukkelijk heeft betwist dat klaagster hem tijdens de keuring zou hebben gewezen op een zwelling of verdikking en er volgens hem tijdens de keuring geen vergrote lymfeklieren zichtbaar of voelbaar waren, dient door het college te worden beoordeeld of er voldoende bewijs is bijgebracht om te kunnen concluderen dat beklaagde tijdens de keuring verwijtbare fouten heeft gemaakt.

5.4. Met betrekking tot de in het geding gebrachte foto’s, die als productie 3 aan het klaagschrift zijn gehecht, is niet in geschil dat deze tijdens de keuring door klaagster zijn gemaakt. Het college heeft deze drie foto’s beoordeeld en is daarbij tot de conclusie gekomen dat op de laatste twee foto’s (van respectievelijk de voorzijde/rechterzijde en de linkerzijde) geen bijzonderheden kunnen worden waargenomen. Hoogstens zou op basis van de tweede foto kunnen worden opgemerkt dat er niet veel vet aanwezig is boven de oogkassen van het paard, wat echter onverlet laat dat het dier voor het overige qua borst en hals niet te mager oogt. Omdat op die foto’s geen verdikking in de hals van het paard te zien is, laat het college deze twee foto’s voor de verdere beoordeling buiten beschouwing.

5.5. Op de aldus resterende eerste foto (genomen van de rechterzijde) is naar het oordeel van het college wel een lichte verdikking in de hals waarneembaar. Niettemin is het college van oordeel dat die enkele foto niet toereikend is om, afgezet tegen het verweer van beklaagde dat er tijdens de keuring niets afwijkends zichtbaar of voelbaar was, als bewijs te kunnen dienen voor de stelling van klaagster dat beklaagde bij de keuring over het hoofd heeft gezien dat er sprake was van opgezette lymfeklieren, die tot nader onderzoek aanleiding gaven. Niet kan worden uitgesloten dat de foto een vertekend beeld geeft van de werkelijke situatie, waarbij allerlei mogelijke omstandigheden een rol kunnen spelen zoals: lichtinval, schaduwwerking, positie van het hoofd, de wijze waarop de hals wordt gestrekt, het feit dat de hals niet dik of gespierd is en bijvoorbeeld de mogelijkheid dat de speekselklieren kort daarvoor actief zijn geweest. Op de bewuste foto is het hoofd van het paard naar buiten gedraaid, waardoor het strottenhoofd naar buiten wordt geduwd en de speekselklieren geprononceerd in beeld komen, hetgeen hier het geval zou kunnen zijn geweest. In ieder geval acht het college de bewuste foto niet betrouwbaar genoeg om in klinische zin van een bult of zwelling te kunnen spreken die onmiskenbaar op een onderliggend ziekteverschijnsel wijst en die tot nader onderzoek noopt.

5.6. Het college gaat voorts voorbij aan het betoog van klaagster, dat beklaagde heeft erkend tijdens de keuring vergrote lymfeklieren of een verdikking te hebben opgemerkt. Klaagster heeft gewezen op de correspondentie tussen haar gemachtigde en de verzekeraar van beklaagde, in het bijzonder naar de brief van 17 november 2008, waarin namens de verzekeraar wordt geschreven Inmiddels hebben wij deze kwestie besproken met de veterinair adviseur. Deze heeft aangegeven dat de keurende dierenarts tijdens de keuring de op de foto getoonde speekselklieren heeft onderzocht en daarbij niets afwijkends gevoeld’.

5.7. Naar het oordeel van het college kan op basis van de geciteerde zinsnede niet worden geconcludeerd dat beklaagde ondubbelzinnig heeft erkend dat hij bij de keuring een verdikking in de hals van het paard heeft waargenomen. De bewuste brief is niet door beklaagde maar door een medewerker van zijn verzekeraar geschreven en daarin wordt niet beklaagde maar de veterinair adviseur van de verzekeraar geciteerd. Voorts heeft beklaagde uitdrukkelijk betwist dat hij zich in de hiervoor vermelde zin tegenover de betreffende veterinair adviseur heeft uitgelaten en aangevoerd dat de geciteerde passage een ongelukkige formulering betreft die volledig voor rekening van de verzekeraar komt en op een misverstand berust. Gelet hierop kan de betreffende brief niet als bewijs dienen voor de stelling van klaagster dat beklaagde zijn fout zou hebben toegegeven.

5.8. Tenslotte en geheel ten overvloede wordt door het college overwogen dat de diagnose lymfeklierkanker eerst bij sectie is gesteld en dat niet is gebleken dat een van de behandelend dierenartsen in de periode na de keuring -en in het stadium dat het paard al ziek was- een verdikking of zwelling in de hals van het paard heeft opgemerkt. In de verslagen van de eigen dierenarts, die het paard na de keuring diverse keren klinisch heeft onderzocht, en in het verslag van de universiteitskliniek, wordt daarvan geen melding gemaakt. Aangenomen mag worden dat bij de diverse onderzoeken die er na de keuring nog hebben plaatsgevonden aandacht voor de lymfeklieren is geweest. Het college merkt hierbij wel op dat het verslag van het klinisch onderzoek op de universiteitskliniek niet volledig is, maar dat dit nog niet de conclusie rechtvaardigt dat er door de universiteitskliniek bewust informatie zou zijn achtergehouden vanwege een samenwerkingsverband met beklaagde, zoals klaagster suggereert. In de patiëntenkaart van de eigen dierenarts wordt overigens nog melding gemaakt van een telefoongesprek op 5 november 2008 met een dierenarts van de faculteit, die heeft verklaard dat de mandibulaire en retropharyngale lymfeknopen bij het paard niet waren vergroot. Verder is door beklaagde nog een brief d.d. 27 november 2008 van de veterinair adviseur van zijn de verzekeraar in het geding gebracht, waarin wordt vermeld dat navraag bij de faculteit heeft uitgewezen dat de lymfeknoop waarvan in het pathologisch rapport melding wordt gemaakt zich in de buik van het paard bevond en dat uitwendig geen vergrote lymfe- of speekselklieren waarneembaar waren. Het college heeft in beginsel onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen, die in ieder geval niet ten nadele van beklaagde pleit.

5.9. Op grond van het voorgaande stuit de klacht af op gebrek aan bewijs en is niet komen vast te staan dat beklaagde bij de keuring van het paard nalatig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen