ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0279 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/6

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0279
Datum uitspraak: 29-09-2010
Datum publicatie: 04-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/6
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Galwegaandoenng bij kat gemist en te lang symptomatische behandeling ingesteld.

X, klager

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2010. Klager was daarbij aanwezig. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, ter zitting niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde de kat van klager niet juist heeft behandeld en adequate medische zorg heeft onthouden.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europese korthaar met de naam XXXXX, geboren 18 augustus 2007.

3.2. Omdat de kat vermagerde en slecht at, heeft klager op 5 november 2008 beklaagde geconsulteerd, die een klinisch onderzoek heeft uitgevoerd. Beklaagde constateerde daarbij onder meer dat de slijmvliezen van de kat erg geel kleurden en zij heeft een bloedonderzoek op de praktijk verricht op de aanwezigheid van virussen (FeLv/FIV) in de lever, waarvan de uitslag negatief bleek. Er is voorts een bloedmonster voor aanvullend onderzoek naar het laboratorium gestuurd, waarvan de uitslag op 7 november 2008 door beklaagde telefonisch is doorgegeven aan klager en waarbij een controleafspraak is gemaakt voor een week later.

3.4. Bij die afspraak op 13 november 2008 is de kat opnieuw klinisch onderzocht en is besloten tot een medicamenteuze behandeling met Clavubactin en Prednoral in tabletvorm, waarbij beklaagde zich -blijkens haar verweer- heeft gebaseerd op chronisch actieve hepatitis (leverontsteking) als de meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten. Op 26 november 2008 en 11 december 2008 hebben er wederom consulten plaatsgevonden, waarbij klinisch onderzoek is uitgevoerd en de behandeling met medicijnen is voortgezet.

3.5. Omdat de gezondheid van de kat achteruit ging heeft er op 2 januari 2009 wederom een consult plaatsgevonden. Beklaagde constateerde bij haar onderzoek dat de slijmvliezen van de kat meer geel kleurden dan voorheen, dat de kat was afgevallen en zij heeft bij buikpalpatie een dikte gevoeld die zij als een vergrote lever heeft geduid. Besloten werd om de kat een injectie met Moderin toe te dienen en een afspraak te maken voor drie weken later.

3.6. Klager is op 5 januari 2009 voor een second opinion naar een andere dierenarts gegaan, die een echo-onderzoek heeft uitgevoerd, waaruit bleek dat er sprake was van galstuwing in de galwegen van de lever en de grote galgang (ductus choledochus) en dat ook het abdomen vol gal zat. De situatie was dermate kritiek dat is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager.

5.2. Het college stelt voorop dat beklaagde bij het eerste consult veterinair juist heeft gehandeld door bloedonderzoek in te stellen naar onder meer de aanwezigheid van virussen in de lever, in aanmerking genomen de door haar geconstateerde gele kleur van de slijmvliezen van de kat. Gelet echter op de uitslag van het aanvullend laboratoriumonderzoek d.d. 6 november 2008, en dan met name de bijzonder hoge (ALT/GPT) leverwaarde (1468) ten opzichte van wat maximaal normaal is, had beklaagde naar het oordeel van het college kunnen bedenken dat ook een galgwegontsteking of obstructie dan wel een andere ernstige galwegaandoening niet uitgesloten was althans had zij in ieder geval in het vervolgtraject veterinair gezien anders moeten handelen.

5.3. Gelet op het resultaat van het echo-onderzoek dat door de opvolgende dierenarts is uitgevoerd kan gevoeglijk worden aangenomen dat de kat toen al geruime tijd erg ziek moet zijn geweest. Het college is van oordeel dat beklaagde in de daarvoor gelegen periode van ongeveer 2 maanden bij de diverse consulten ten onrechte heeft volstaan met een klinisch onderzoek en voortzetting van de medicamenteuze behandeling, waar er meer dan voldoende aanleiding bestond voor verdere diagnostiek, bijvoorbeeld in de vorm van een echo-onderzoek, het maken van röntgenfoto’s of het verrichten van een nieuw bloedonderzoek om het effect van de medicatie te meten. De conditie van de kat verbeterde immers niet of onvoldoende, de kat kwam niet aan, de slijmvliezen, huid en oren bleken de meeste tijd geelachtig van kleur, terwijl niet voldoende duidelijk was of de medicatie wel aansloeg en er bovendien geen definitieve diagnose was gesteld. Zelfs toen bij het consult op 2 januari 2009 sprake bleek van een duidelijke terugval, heeft beklaagde niettemin besloten het medicatietraject voort te zetten, waar nadere diagnostiek geboden was.

5.4. Naar het oordeel van het college is beklaagde aldus te lang doorgegaan met alleen een symptomatische behandeling zonder dat zij zekerheid had over een diagnose en kan haar worden verweten dat zij heeft nagelaten tijdig nadere diagnostiek te verrichten althans aan te bieden. Dat klager, zoals beklaagde heeft gesteld, bij de betreffende consulten mogelijk niet expliciet zijn zorgen over de kat zou hebben geuit, ontsloeg haar niet van haar eigen verantwoordelijkheid die zij als dierenarts in deze heeft en heeft zij ook zelf kunnen en moeten vast stellen dat het ingestelde behandeltraject te weinig resultaat bood.

5.5. Beklaagde heeft nog aangevoerd dat nadere diagnostiek naar haar inschatting vanwege de kosten op bezwaren bij klager zou stuiten, maar ook dit vormt geen argument op grond waarvan haar te afwachtende houding haar niet zou mogen worden aangerekend. Het betreft bovendien slechts een ‘inschatting’ en in de stukken heeft beklaagde toegegeven dat zij met klager feitelijk niet heeft gesproken over de kosten van nadere diagnostiek, terwijl ook niet is gebleken dat er sowieso alternatieve behandelopties ter sprake zijn gebracht of aangeboden.

5.6. Het college eindigt met de opmerking dat niet onvermeld mag blijven dat beklaagde tijdens een gesprek met klager na het overlijden van de kat haar excuses heeft aangeboden en dat partijen in financiële zin tot een vergelijk zijn gekomen. Dit laat onverlet dat de klacht door het college gegrond wordt geacht en dat een maatregel dient te volgen als na te melden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen