ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0277 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/93

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0277
Datum uitspraak: 29-09-2010
Datum publicatie: 04-11-2010
Zaaknummer(s): 2008/93
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten 3 katten in het verleden onjuuist te hebben behandeld. Het College kan de feiten niet vaststellen en wijst de klacht af.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 28 juli 2010 plaatsgevonden. Beide partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mevrouw mr. Z.

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagde is jarenlang de vaste dierenarts van klaagster geweest en de klacht behelst de diergeneeskundige behandeling van drie van haar katten, te weten XXXXXX, YYYYY en ZZZZZ. De laatst geregistreerde consulten van deze katten op de praktijk van beklaagde dateren van 16 augustus 2005 (XXXXXX), 26 oktober 2004 (YYYYY) en 27 april 2007 (ZZZZZ).

2.2. Eind 2007 is klaagster naar een andere dierenarts gegaan, die heeft geconcludeerd dat er bij de drie genoemde katten in het verleden diergeneeskundige behandelingen niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Klaagster houdt beklaagde hiervoor verantwoordelijk. In haar klaagschrift, dat dateert van september 2008, wordt beklaagde verweten dat hij:

- ten aanzien van XXXXXX: een gebitsbehandeling niet juist heeft uitgevoerd, waardoor er wortelpunten zijn achtergebleven, de kaak is gebroken en er een gat tussen neus en mond en ontstekingen zijn ontstaan;

- ten aanzien van YYYYY: een gebitsbehandeling op 26 oktober 2004 niet naar behoren heeft uitgevoerd in die zin dat er onvoldoende narcose is toegepast waardoor de kat onnodig een pijnlijke behandeling heeft moeten ondergaan, waarbij voorts wortelpunten zijn achtergebleven en er wortelabces is ontstaan en er verschillende tanden zijn afgebroken;

- ten aanzien van ZZZZZ: op 6 maart 2007 bij een operatie een oogje onzorgvuldig heeft verwijderd, waarbij er iets in de oogholte is achtergebleven en de wond is gaan ontsteken.

3. HET VERWEER

Beklaagde heeft in verweer aangevoerd dat hij ten aanzien van XXXXXX alleen betrokken is geweest bij een consult op 17 september 2004, waarbij hij echter geen behandeling aan het gebit heeft uitgevoerd, maar de kat slechts onder narcose heeft onderzocht en heeft besloten antibiotica en pijnstilling toe te dienen. Ten aanzien van de verwijten die betrekking hebben op de behandelingen van YYYYY en ZZZZZ heeft beklaagde aangevoerd dat niet hij maar een destijds bij hem werkzame dierenarts deze katten op de bewuste consulten heeft behandeld (aan respectievelijk het gebit en het oog).

4. DE BEOORDELING

4.1. Het college heeft na afloop van de mondelinge behandeling in raadkamer getracht om de feiten in deze zaak helder te krijgen, maar is tot de conclusie moeten komen dat zulks nagenoeg onmogelijk is. De lezingen van partijen over wat er tijdens de bedoelde consulten nu precies met de katten is gebeurd en wie ze heeft behandeld staan lijnrecht tegenover elkaar en naar het oordeel van het college ontbreekt ten aanzien van de over en weer gedane beweringen aan beide zijden toereikend aanvullend bewijs.

4.2. Aldus kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat beklaagde bij het consult op 17 september 2004 ten aanzien van XXXXXX meer heeft gedaan dan alleen een onderzoek onder narcose en wie nu precies de rechtstreeks betrokken dierenarts is geweest bij de bedoelde behandelingen van YYYYY en ZZZZZ. De patiëntenkaarten, die daarover normaliter uitsluitsel zouden moeten verschaffen, zijn dermate summier en onvolledig ingevuld dat daaruit geen conclusies kunnen worden getrokken. Gebleken is dat toentertijd op de praktijk van beklaagde de door de dierenartsen verrichte diergeneeskundige handelingen door de assistente in de computer werden ingevoerd, die daarbij haar eigen initialen noteerde. Mede hierdoor kan thans niet meer worden herleid welke dierenarts bij welk consult betrokken was en daarvoor is aanvullend bewijs nodig, dat echter niet of niet in voldoende mate is bijgebracht. Ook de eigen (partij)verklaring van klaagster acht het college niet toereikend om als bewijs te kunnen dienen van haar stelling dat zij bij de bedoelde consulten persoonlijk aanwezig is geweest en de behandelingen door beklaagde heeft zien doen verrichten, nu beklaagde dit uitdrukkelijk heeft betwist door te stellen dat klaagster emotioneel te zeer bij haar dieren betrokken was en behandelingen van haar katten nimmer wilde aanschouwen.

4.3. Voorts is het college van oordeel dat, zelfs als zou worden uitgegaan van de situatie dat beklaagde bij alle bedoelde consulten de behandelend dierenarts is geweest, dan nog niet onomstotelijk vast staat dat beklaagde verantwoordelijk is of moet worden gehouden voor de gebreken die door de opvolgend dierenarts zijn geconstateerd. Nog daargelaten dat er geen verifieerbaar bewijsmateriaal ten aanzien van de door de opvolgend dierenarts getrokken conclusies in het geding is gebracht, is er erg veel tijd –meer dan twee jaar- verstreken tussen de laatste consulten die er op de praktijk van beklaagde hebben plaatsgevonden en de eerste consulten bij de opvolgend dierenarts. Zo heeft blijkens de patiëntenkaart ten aanzien van XXXXXX het laatste contact op de praktijk van beklaagde op 16 augustus 2005 plaatsgevonden en heeft klaagster zich vervolgens op 1 oktober 2007 voor het eerst met deze kat op de praktijk van de opvolgend dierenarts gemeld. De kat YYYYY is blijkens de stukken op 26 oktober 2004 voor het laatst op de praktijk van beklaagde geweest en is aan de opvolgend dierenarts voor het eerst op 28 november 2007 aangeboden. Alleen de laatste behandeling van ZZZZZ op de praktijk van beklaagde is van een recentere datum - 27 april 2007 – en deze kat is hierna bij de opvolgende dierenarts aangeboden op 28 december 2007, maar ten aanzien van ZZZZZ heeft beklaagde uitdrukkelijk betwist dat hij de bewuste oogoperatie op 6 maart 2007 heeft verricht.

4.4. Ook op andere punten zijn er veel onduidelijkheden. In dat verband wordt nog overwogen dat klaagster met betrekking tot haar verwijten over de narcose bij YYYYY eerder had kunnen klagen, dat tanden of kaak in de tussentijd ook op andere wijze kunnen zijn gebroken en dat ZZZZZ op 27 april 2007 (meer dan anderhalve maand later) een andere oogoperatie heeft ondergaan en dat er op de patiëntenkaart met geen enkel woord wordt gerept over een ontstane ontsteking als gevolg van de ingreep op 6 maart 2007, die door beklaagde zou zijn verricht. Het verstreken tijdsverloop in combinatie met de ontkennende verklaringen van beklaagde en het feit dat de katten in de tussentijd na hun laatste behandeling op de praktijk van beklaagde en hun eerste bezoek bij de opvolgende dierenarts door klaagster –wat daar ook de reden van zij- niet meer met klachten voor een consult bij beklaagde zijn aangeboden, maakt dat er zodanig veel onduidelijkheden zijn dat het college geen reden ziet om aan de lezing van klaagster meer gewicht toe te kennen dan aan die van beklaagde. Hierbij zij tevens vermeld dat onvoldoende uit de verf is gekomen of en in hoeverre persoonlijke vetes een rol hebben gespeeld bij het indienen van de klacht, nu is gebleken dat de collega-dierenarts en de assistente die voorheen bij beklaagde werkzaam waren en die met beklaagde gebrouilleerd zijn geraakt, later zijn gaan werken voor en op het moment van indiening van de klacht –in september 2008- in dienst waren bij de praktijk van de opvolgend dierenarts.

4.5. Het geheel overziend moet worden geconcludeerd dat de feiten niet kunnen worden vastgesteld, dat er per saldo slechts sprake is van stellingen, veronderstellingen en aannames waarvoor in de stukken te weinig steun te vinden is, terwijl het vellen van een oordeel slechts mogelijk is als de feiten duidelijk zijn, hetgeen niet het geval is. Het college heeft niet de minste verwachting dat een eventuele nadere bewijsopdracht aan een van partijen meer licht op de zaak zal werpen. Aldus kan niet worden beoordeeld of beklaagde verantwoordelijk is of moet worden gehouden voor de complicaties die door de opvolgend dierenarts bij de katten zijn geconstateerd, hetgeen meebrengt dat de onderdelen van de klacht die hierop betrekking hebben zullen worden afgewezen.

4.6. De enige conclusie die op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting wel met zekerheid kan worden getrokken is dat de onduidelijkheid over de behandelingen op de praktijk van beklaagde grotendeels voortvloeit uit de gebrekkige wijze waarop van alle consulten op de patiëntenkaarten verslag is gedaan. Daaruit valt niet of nauwelijks af te leiden op welke wijze diagnoses zijn gesteld en wat er exact aan onderzoek en behandeling is verricht en door wie. Beklaagde kan hiervoor als eigenaar van de praktijk verantwoordelijk worden gehouden en het college acht het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel te dier zake op zijn plaats. Naar het oordeel van het college kan worden volstaan met een waarschuwing, rekening houdend met de omstandigheid dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verslaglegging op de praktijk van beklaagde nadien is verbeterd. Overigens heeft het college uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrepen dat beklaagde inmiddels niet meer als dierenarts praktiseert.

5. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, in voege zoals in rechtsoverweging 4.6 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

wijst de klacht op de overige onderdelen af.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                             mr. G.J. van Muijen