ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0276 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/44

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0276
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/44
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Engelse bulldog wordt plots benauwd. Voldoende onderzoek en behandeling? Klacht stuit af op gebrek aan bewijs.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2010 plaatsgevonden. Klaagster is verschenen, tezamen met haar partner. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van de benauwdheidklachten van de hond van klaagster veterinair nalatig heeft gehandeld en de dier niet de zorg heeft geboden die het nodig had.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Engelse bulldog van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXXX, geboren 1 augustus 2004.

3.2. Op maandag 4 mei 2009 werd de hond van klaagster plotseling benauwd. Vanwege de reisafstand naar haar eigen dierenarts, heeft klaagster contact opgenomen met de dichterbij gelegen praktijk waar beklaagde werkt, waar zij aan het eind van de ochtend met de hond terecht kon.

3.3. Beklaagde heeft tijdens het onderzoek de temperatuur van de hond gemeten en gevraagd of de hond snurkte. Ook staat vast dat beklaagde in ieder geval de bek van de hond heeft geïnspecteerd en dat doorverwijzing naar een gespecialiseerde dierenkliniek tussen partijen ter sprake is gekomen. De lezingen lopen echter uiteen waar het gaat om de vraag wat beklaagde verder nog aan onderzoek heeft verricht en of hij nog verdere actie heeft ondernomen. Klaagster stelt dat beklaagde geen verder onderzoek heeft verricht en haar te kennen gaf dat benauwdheidklachten normaal waren bij honden van dit ras, dat er absoluut geen reden was voor ongerustheid, maar dat, als klaagster daarop stond, de hond eventueel doorgestuurd zou kunnen worden naar een gespecialiseerde kliniek. Beklaagde heeft daartegenover in verweer een opsomming gegeven van de door hem verrichte onderzoekshandelingen en bevindingen. Hij betwist dat hij zou hebben gezegd dat er niets aan de hand was en aangevoerd juist te hebben geadviseerd met de hond naar een gespecialiseerde kliniek in de regio te gaan.

3.4. Na afloop van het consult bij beklaagde heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met haar eigen dierenarts en gemeld dat ze de situatie niet vertrouwde en met de hond naar de praktijk zou komen. De hond is bij aankomst aldaar door klaagster uit de auto getild. Het dier heeft nog enkele meters gelopen maar is vervolgens gaan liggen en ter plekke overleden. Er is geen sectie verricht.

3.5. Enkele dagen na het overlijden van de hond heeft er op de praktijk waar beklaagde werkzaam is nog een gesprek plaatsgevonden waarbij klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de handelwijze van beklaagde.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de hond van klaagster op het bewuste consult bij beklaagde serieus te nemen benauwdheidklachten had. Dat deze klachten onder (Franse en Engelse) bulldogs meer dan gemiddeld voorkomen, mag naar het oordeel van het college onder dierenartsen bekend worden verondersteld. Beoordeeld dient te worden of beklaagde de ernst van de situatie heeft onderkend en of hij tijdens het consult adequaat heeft gehandeld en voldoende actie heeft ondernomen.

5.3. Beklaagde heeft alle beschuldigingen van de hand gewezen en in verweer uiteen gezet hoe hij bij het onderzoek heeft gehandeld en wat zijn bevindingen zijn geweest. Hij stelt te hebben vastgesteld dat er sprake was van een pharyngeale stridor (met een onwillekeurig geluid vanuit de keelholte) en dat de hond benauwd maar wel attent was. Beklaagde stelt de temperatuur te hebben opgenomen, die 38,8 graden bedroeg, dat hij heeft vastgesteld dat de slijmvliezen roze waren, dat de CRT (Capillary Refill Time) minder dan 1 seconde bedroeg, dat de sclera wit waren en dat de pols en de mandibulaire lymfeknopen geen afwijkingen vertoonden. Beklaagde stelt dat hij de bek van de hond heeft geïnspecteerd en een gezwollen palatum molle (het achterste gedeelte van het gehemelte) heeft waargenomen. Beklaagde betwist de klachten op enigerlei wijze te hebben gebagatelliseerd en dat hij te kennen zou hebben gegeven dat doorverwijzing wat hem betreft niet nodig was. Hij stelt juist aan klaagster te hebben medegedeeld dat het verstandig zou zijn een uitgebreide mond- en keelinspectie te verrichten, röntgenfoto’s en eventueel een scopie van de luchtwegen te maken, hetgeen echter elders diende te geschieden omdat sedatie risicovol was en op de praktijk waar hij werkt geen mogelijkheid voor intubatie en beademing aanwezig is. Beklaagde stelt te hebben aangeboden een afspraak te maken bij een gespecialiseerde kliniek die middag, maar dat klaagster naar haar eigen dierenarts wilde. Ook stelt beklaagde aan het eind van het consult nog te hebben aangeboden om de hond een injectie Dexadreson te geven, hetgeen klaagster zou hebben geweigerd. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft beklaagde verwezen naar de notities op de overgelegde patiëntenkaart.

5.4. De conclusie die uit het voorgaande volgt is dat het door beklaagde geschetste beeld van het verloop van het consult en de wijze waarop door hem is gehandeld in tegenspraak is met hetgeen daaromtrent door klaagster is aangevoerd. Als juist zou zijn dat beklaagde zoals hij stelt, doorverwijzing heeft geadviseerd en eerste hulp heeft willen bieden door toediening van een injectie Dexadreson (tegen de zwelling in de keel), dan is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde te lichtvaardig heeft gehandeld en de ernst van de situatie niet heeft ingezien. Wat er zich bij het consult daadwerkelijk heeft voorgedaan onttrekt zich echter aan het oordeel van het college, dat slechts kan vast stellen dat er in ieder geval enig onderzoek is gedaan en over doorverwijzing is gesproken, dat klaagster uiteindelijk geen vertrouwen in beklaagde had en dat de communicatie tussen partijen volledig uit de hand is gelopen. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op gebrek aan bewijs en is niet althans onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de hond van klaagster diende te betrachten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. B.A.M. Austie en drs. J.G. Neuteboom in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen