ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0275 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/42

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0275
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/42
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Adequaat gehandeld bij hond met opgezwollen buik (lymfevocht)?

X, klager

tegen

Y te A, beklaagde 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2010 plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde, mevr. mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van het onderzoek en de behandeling van hond van klager veterinair nalatig heeft gehandeld, waardoor het dier onnodig heeft moeten lijden.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een cairn terriër van het mannelijk geslacht met de naam XXXXX, geboren 14 februari 2000.

3.2. Op 27 april 2009 heeft klager zich tot de praktijk van beklaagde gewend, omdat de hond al enige tijd op een dieet van slabonen stond, maar desondanks een steeds dikkere buik kreeg. Een collega van beklaagde heeft de hond onderzocht, waarbij bloed en urine is afgenomen en een echografisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Omdat er niets afwijkends kon worden gevonden, is de afspraak gemaakt om enige dagen later een nieuw echografisch onderzoek te verrichten, in aanwezigheid van een tweede dierenarts.

3.3. Op 29 april 2009 vond het bedoelde tweede echografisch onderzoek plaats. De daarbij betrokken dierenartsen (collega’s van beklaagde) hebben weliswaar vastgesteld dat de buik vol vocht zat en dat de lever vergroot was, maar de oorzaak van de klachten niet kunnen achterhalen. Er is vervolgens wel middels een buikpunctie vocht afgenomen, dat melkachtig van substantie bleek te zijn en door een van de betreffende dierenartsen werd geduid als lymfevocht, mogelijk als gevolg van een scheurtje in de lymfeklier. Besloten werd om, alvorens verdere stappen te ondernemen, contact op te nemen met de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit in Utrecht. Vanuit de universiteitskliniek is geadviseerd röntgenfoto’s van de thorax te maken, omdat een tumor in de borstholte als mogelijke oorzaak van de problemen niet kon worden uitgesloten.

3.4. Op 1 mei 2009 heeft beklaagde röntgenfoto’s (zijdelings en dorsoventraal) van de thorax gemaakt, vanwege de benauwdheid van de hond zonder narcose. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde hierna aan klager en zijn echtgenote heeft medegedeeld dat de prognose niet gunstig was en dat zij de foto’s in het weekend nog wilde bespreken met een collega. Voorts staat vast dat over doorverwijzing naar een gespecialiseerde kliniek is gesproken en dat beklaagde heeft aangegeven dat dit extra kosten mee zou brengen. Niet in geschil is dat beklaagde middels een punctie nog (veel) vocht uit de buik van de hond heeft weggenomen en dat er een afspraak is gemaakt voor maandag 4 mei 2009.

3.5. Ter zitting is vast komen staan dat klager en zijn echtgenote die maandag 4 mei 2009 op de praktijk zijn geweest, maar op een ander tijdstip dan was afgesproken en dat zij niet door beklaagde maar door een van haar collega’s zijn geholpen. Onduidelijk is wat er door die betreffende collega die dag aan onderzoek of behandeling is gedaan. In ieder geval staat vast dat klager over de behandeling ontevreden was en dat hij in de nacht op het internet naar een andere dierenarts heeft gezocht en terecht is gekomen bij een praktijk in Haaksbergen, waar hij de volgende dag, op 6 mei 2009, op het spreekuur kon komen.

3.6. Klager heeft, voordat hij naar de opvolgend dierenarts is gegaan, de praktijk van beklaagde nog bezocht om de patiëntgegevens en de door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s op te halen, waarbij hij de aanwezige dierenarts heeft verzocht om nog zoveel mogelijk vocht uit de buik van de hond af te nemen. Deze dierenarts heeft dit laatste geweigerd met de mededeling dat er gevaar op ontsteking bestond en zou voorts hebben opgemerkt ‘dat zwangere vrouwen het ook moeilijk hebben en benauwd kunnen zijn’ althans woorden van gelijke strekking hebben gebezigd.

3.7. Bij aankomst op de praktijk van de opvolgend dierenarts op 6 mei 2009 was de hond buiten bewustzijn, bleken de polsslag en de reflexen niet meer aanwezig en was er bij auscultatie geen hartslag te horen. Er is door de opvolgende dierenarts vocht uit de buikholte afgenomen en adrenaline in het hart geïnjecteerd, hetgeen niet mocht baten. De hond is ter plaatse overleden. Er is geen sectie verricht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen kan worden aangesproken op eigen handelingen althans op handelingen die onder zijn of haar verantwoordelijkheid zijn uitgevoerd en die hem of haar als eigen gedragingen kunnen worden toegerekend. In dat verband moet worden vastgesteld dat beklaagde alleen bij het consult op 1 mei 2009 de behandelend dierenarts is geweest en dat zij niet betrokken was bij de overige consulten, waarvoor zij dus niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Dit betekent dat in deze zaak alleen het handelen van beklaagde bij het consult op 1 mei 2009 ter beoordeling voorligt en dat de verwijten die betrekking hebben op handelingen of gedragingen van andere dierenartsen van de praktijk buiten bespreking zullen blijven.

5.3. Met betrekking tot dat consult van 1 mei 2009 staat vast dat beklaagde röntgenopnames van de thorax heeft gemaakt, hetgeen in de rede lag, gelet op het feit dat eerder verrichte echografische onderzoeken geen uitsluitsel gaven over de oorzaak van de klachten en dat ook vanuit de universiteitskliniek was geadviseerd röntgenfoto’s te maken, omdat een gescheurd lymfevat als gevolg van een tumor in de borstholte niet kon worden uitgesloten. Beklaagde heeft in twee richtingen (zijdelings / dorsoventraal ) opnames gemaakt en gesteld dat de hartschaduw goed te zien was, dat de ruimte craniaal van het hart vol en vlekkerig was, dat de trachea omhoog geduwd leek door een ruimte innemend proces craniaal van het hart, welk proces echter op de röntgenfoto’s niet te onderscheiden was. De röntgenfoto’s zijn in het geding gebracht en ook het college heeft op basis daarvan geen conclusies kunnen trekken omtrent de oorzaak van het vocht in de buikholte. Het college acht tuchtrechtelijk niet verwijtbaar dat beklaagde klager en zijn echtgenote vanwege de slechte klinische toestand waarin de hond al een aantal dagen verkeerde, het overleg met de universiteitskliniek en de moeilijk interpreteerbare röntgenfoto’s heeft medegedeeld dat de prognose niet gunstig was en dat zij de foto’s in het weekend nog wilde bespreken met haar collega. Voorts is niet in geschil dat over doorverwijzing naar een gespecialiseerde kliniek voor nader onderzoek (MRI) is gesproken. Het college acht niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar dat beklaagde klager en zijn echtgenote heeft voorgehouden dat de kosten daarvan hoog konden oplopen en dat een afweging moest worden gemaakt.

5.4. Wat er met betrekking tot een eventuele directe doorverwijzing op diezelfde dag over en weer is gezegd kan niet met zekerheid worden vastgesteld, nu de stellingen van partijen daaromtrent lijnrecht tegenover elkaar. Waar klager stelt dat hij en zijn echtgenote die vrijdag (en ook al eerder) herhaaldelijk op doorverwijzing hebben aangedrongen, heeft beklaagde gesteld dat er tussen klager en zijn echtgenote die vrijdag geen consensus bestond, dat zij bedenktijd nodig hadden en dat daarom is afgesproken dat zij maandag terug zouden komen om daarover uitsluitsel te geven. Gelet op de tegenspraak en bij gebreke van nader bewijs kunnen de feiten op dit punt niet worden vastgesteld, hetgeen –naar vaste jurisprudentie- meebrengt dat dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat er die middag herhaaldelijk zou zijn aangedrongen op doorverwijzing en dat beklaagde daar niet aan wilde meewerken, met dien verstande dat zij -naar het oordeel van het college niet onterecht- het kostenaspect in relatie tot de dubieuze prognose aan de orde heeft gesteld. Ook voor het overige is niet gebleken dat beklaagde bij het consult klachtwaardig heeft gehandeld. Hoewel de patiëntenkaart uitermate summier is ingevuld, staat vast dat beklaagde nog het nodige lymfevocht uit de buik van de hond heeft afgenomen om het dier verlichting te geven en dat er een vervolgtraject is ingesteld, in die zin dat er een afspraak is gemaakt voor maandag 4 mei 2010. Aangenomen mag voorts worden dat klager zich in het weekend met de hond mocht melden indien een palliatieve behandeling nodig mocht zijn.

5.5. De conclusie is dan dat niet althans onvoldoende is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klager diende te betrachten of dat zij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. B.A.M. Austie en drs. J.G. Neuteboom in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen