ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0274 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/29

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0274
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/29
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Baarmoederontsteking bij hond gemist?

 

X, klager

tegen

Y te A, beklaagde 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2010 plaatsgevonden. Beklaagde is daarbij verschenen. Klager heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde een baarmoederontsteking bij de hond van klager niet tijdig zou hebben onderkend en de hond niet heeft willen opereren toen dit noodzakelijk was.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Argentijnse dog van het vrouwelijk geslacht met de naam XX, geboren 1 januari 2002.

3.2. Op 18 december 2008 heeft klager met de hond de praktijk van beklaagde geconsulteerd. De klachten waren dat de hond veel dronk en plaste, minder eetlust had en in korte tijd was vermagerd. Een collega van beklaagde heeft de hond onderzocht. Diens onderzoek leverde volgens de patiëntenkaart geen aanwijzingen voor endometritis (ontsteking van het baarmoederslijmvlies) op. Uit het onderzoek kwam wel een verhoogd eiwitgehalte in de urine naar voren. Er is een antibioticumkuur (Amoxoral) voorgeschreven en geadviseerd een uitgebreid bloedonderzoek te doen als de situatie niet verbeterde.

3.3. Op 22 december 2008 is klager met de hond op de praktijk teruggekomen, omdat de klachten aanhielden. Bij dit consult was beklaagde de behandelend dierenarts. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht en bloedonderzoek verricht en voorgesteld een uitgebreid aanvullend bloedbeeldonderzoek in te stellen. Daartoe is een bloedmonster naar het laboratorium gestuurd, in de verwachting dat de uitslag enige dagen later bekend zou zijn. De hond is na toediening van medicatie met klager mee naar huis gegaan.

3.4. Op 24 december 2008 wees navraag bij het laboratorium uit dat het door beklaagde opgestuurde bloedmonster aldaar te laat was aangekomen en niet meer bruikbaar was voor onderzoek. Beklaagde heeft klager hierover telefonisch ingelicht en in overleg is besloten de situatie even aan te zien.

3.5. Op 16 maart 2009 heeft klager zich opnieuw met de hond op de praktijk van beklaagde gemeld. Beklaagde heeft de hond bij dit consult klinisch onderzocht en besloten bloed af te nemen voor een uitgebreid bloedbeeldonderzoek, eenzelfde onderzoek als hij op 22 december 2008 had willen uitvoeren. Na toediening van medicatie is de hond met klager mee naar huis gegaan.

3.6. In de ochtend van 17 maart 2009 omstreeks 7:45 uur heeft klager telefonisch contact opgenomen met beklaagde met de melding dat er een lichtbruine afscheiding uit de vulva van de hond kwam . Hoewel beide partijen beweren dat er tijdens het gesprek geen onvertogen woord is gevallen, staat vast dat er tussen hen enige discussie is ontstaan, die ertoe heeft geleid dat klager met de hond naar een andere dierenarts is gegaan (naar hij zelf stelt voor een ‘second opinion’). De opvolgend dierenarts heeft geconstateerd dat er sprake was van een baarmoederontsteking en heeft de baarmoeder van de hond diezelfde ochtend nog operatief verwijderd. Hierna is de hond opgeknapt.

3.7. Uit de brief van klager aan het college, waarin hij zich voor de mondelinge behandeling heeft afgemeld, is gebleken dat de hond in september 2009 is overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat uit de stukken is gebleken dat de hond in juli 2008 loops was geweest.en dat de collega van beklaagde bij het eerste consult op 18 december 2008 bij zijn onderzoek wel heeft gedacht aan baarmoedergerelateerde problemen, maar dat daarvoor geen duidelijke aanwijzingen waren gebleken. Er was blijkens de patiëntenkaart weliswaar sprake van een iets opgezwollen vulva, maar de buik van de hond voelde leeg aan en verder onderzoek wees slechts op een verhoogd eiwitgehalte in de urine. De betreffende collega heeft een antibioticumkuur voorgeschreven en geadviseerd een uitgebreid bloedonderzoek te verrichten als de situatie niet verbeterde.

5.3. Omdat de klachten (veel drinken, plassen, geen eetlust) aanhielden heeft klager zich op 22 december 2008 opnieuw tot de praktijk van beklaagde gewend. Beklaagde heeft als behandelend dierenarts bij dit consult naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat bij zijn onderzoek een chronische baarmoederontsteking of een ontsteking van het baarmoederslijmvlies (pyometra / endometritis) hoog in zijn differentiaaldiagnose stond, maar dat hij daarover geen zekerheid had, omdat de hond niet de typische symptomen vertoonde die bij deze aandoeningen horen. Er was bij dit consult alleen sprake van opgezette melkklieren, maar niet van een volle buik of van uitvloeiing. De hond had een ietwat verhoogde lichaamstemperatuur (38,9 graden), maar was niet ziek. Uit verricht bloedonderzoek bleken voorts de nier- en leverwaarden goed te zijn en waren er geen aanwijzingen voor suikerziekte. Gelet hierop heeft beklaagde naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist gehandeld door voor te stellen een uitgebreid bloedbeeldonderzoek te verrichten, teneinde bevestigd te krijgen of het toch een baarmoederprobleem betrof dan wel om dit uit te kunnen sluiten. De hond heeft (ontstekingsremmende en pijnstillende) medicatie toegediend gekregen en is vervolgens met klager mee naar huis gegaan.

5.4. Beklaagde kan uiteraard niet worden aangerekend dat het door hem ingestuurde bloedmonster, kennelijk vanwege problemen met de postbezorging rond Kerstmis, niet tijdig op het laboratorium is aangekomen, waardoor het bloed gestold was en niet meer bruikbaar om te worden onderzocht. Beklaagde heeft dit op 24 december 2008 vernomen en aan klager telefonisch doorgegeven. Het college acht verdedigbaar dat op dat moment is besloten de situatie nog even aan te zien en geen nieuw bloedmonster in te sturen of aanvullende diagnostiek te verrichten. Uit het bewuste telefoongesprek met klager bleek immers dat de gezondheidssituatie van de hond was verbeterd en dat het dier inmiddels fitter was. Voorts is onbestreden gebleven dat partijen daarbij afspraken dat klager na de kerstdagen opnieuw contact zou opnemen en dat alsdan zou worden besloten of er alsnog een uitgebreid bloedbeeldonderzoek zou moeten plaatsvinden, waarvoor blijkens de patiëntenkaart aan klager geen kosten in rekening zouden worden gebracht.

5.5. Vastgesteld moet worden dat klager hierna niet eerder dan op 16 maart 2009 -meer dan drie en een halve maand na het laatste contact- opnieuw de praktijk van beklaagde geconsulteerd. In zijn klaagschrift heeft klager gesteld dat de hond in januari 2009 opnieuw loops is geworden en er in de weken nadien slecht aan toe was (mager, dorre vacht, veel drinken en plassen), hetgeen tijdelijk iets verbeterde toen werd overgeschakeld op een ander soort hondenvoer. Of klager deze informatie ook bij het consult op 16 maart 2009 aan beklaagde heeft gemeld is onduidelijk gebleven en voorts rijst de vraag waarom klager in die tussenliggende periode (van 24 december 2008 tot 16 maart 2009), gelet op de gestelde gezondheidssituatie van de hond, niet eerder de hulp van een dierenarts heeft gezocht.

5.6. Het college heeft geen reden om aan te nemen dat het klinisch onderzoek door beklaagde bij het consult op 16 maart 2009 niet adequaat zou zijn uitgevoerd of dat bij dit consult anderszins veterinair verwijtbaar is gehandeld. Ook bij dit consult vertoonde de hond niet zodanige typische symptomen dat met zekerheid een baarmoederontsteking als diagnose kon worden gesteld. De hond had weliswaar koorts (39,8 graden), maar nog steeds een dunne, lege en soepele buik zonder weerstanden, terwijl op geen enkele wijze is gebleken dat er op die dag reeds sprake was van afscheiding c.q. uitvloeiing uit de vulva. Gelet hierop acht het college verdedigbaar dat beklaagde heeft besloten eerst een uitgebreid bloedbeeldonderzoek te verrichten teneinde zijn verdenking op een baarmoederontsteking bevestigd te krijgen dan wel om uitsluitsel te krijgen over de vraag of met betrekking tot de oorzaak van de problemen in een andere richting (bijvoorbeeld een tumor) moest worden gezocht. Tegelijkertijd is beklaagde gestart met een medicatietraject (onder meer Baytril en Sulfatrim).

5.7. Met betrekking tot het telefoongesprek dat tussen partijen in de ochtend van 17 maart 2009 plaatsvond, staat in ieder geval vast dat klager heeft gemeld dat er sprake was van uitvloeiing uit de vulva. Dit betrof dus een eerste duidelijke aanwijzing voor een baarmoederontsteking, op grond waarvan de uitslag van het bloedbeeldonderzoek, dat pas enige dagen later bekend zou zijn, in beginsel niet meer hoefde te worden afgewacht en operatief ingrijpen voor de hand lag.

5.8. Hoe het bewuste telefoongesprek voor het overige precies is verlopen kan door het college niet met zekerheid worden vastgesteld, nu de lezingen daarover uiteen lopen. Klager heeft gesteld dat beklaagde de hond niet wilde opereren omdat er een dag eerder nog sprake was van hoge koorts en hij de uitslag van het bloedbeeldonderzoek wilde afwachten. Beklaagde heeft dit echter betwist door te stellen dat hij heeft aangegeven dat het zaak was de hond zo snel mogelijk te opereren en dat hij zich daartoe wel degelijk bereid heeft verklaard, zij het dat hij aan het begin van het gesprek niet alert was en wat onhandig heeft gehandeld door niet meteen duidelijkheid te verschaffen over het tijdstip waarop de operatie kon plaatsvinden. De reden daarvoor was dat hij een onrustige nachtdienst achter de rug had en door afwezigheid van zijn collega er alleen voor stond en hij zijn werkschema die ochtend voor een operatie moest aanpassen, aldus beklaagde.

5.9. Hoe het ook zij, naar het oordeel van het college mag in ieder geval worden aangenomen dat ook voor beklaagde die bewuste ochtend zekerheid bestond over een baarmoederontsteking en is onvoldoende kunnen blijken dat hij de noodzaak om in te grijpen niet zou hebben onderkend, noch dat er sprake is geweest van een weigering van zijn kant om de hond die ochtend nog te opereren. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat hij klager vanuit de praktijk die ochtend omstreeks 9:00 uur heeft opgebeld met de vraag waar klager en de hond bleven en er tevens op gewezen dat klager naar eigen zeggen slechts voor een ‘second opinion’ een andere dierenarts wilde benaderen.

5.10. Verder heeft klager in het klaagschrift over beklaagde geschreven ‘Hij stelde voor dat als ik wilde dat hij de hond wel moest opereren, de planning van dinsdag verandert moest worden’  en in repliek ‘Toen ik aangaf dat ik niet tot donderdag wilde wachten, omdat mijn hond dat misschien niet zou redden, toen begon het volgens mij toch bij Dhr. Y door te dringen dat het toch wel ernstig was. Hij gaf aan dat hij voor een eventuele operatie de planning moest aanpassen, en dat zijn compagnon afwezig was ’. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht het college voldoende aannemelijk dat beklaagde wel degelijk heeft aangeboden de hond die ochtend nog te opereren, ook al is dit waarschijnlijk eerst in de loop van het gesprek gebeurd en wellicht na enig aandringen van klager. Dat dit aanbod in de ogen van klager mogelijk in een te laat stadium van het gesprek is gedaan, waardoor bij hem kennelijk twijfel is ontstaan, laat onverlet dat van een weigering om zorg te verlenen aldus niet kan worden gesproken.

5.11. Het ware uiteraard beter geweest als beklaagde klager tijdens het telefoongesprek direct en zonder aarzeling of voorbehoud had uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen, maar nu er voldoende aanwijzingen zijn om er gerechtvaardigd vanuit te kunnen gaan dat er een aanbod tot opereren is gedaan, levert de handelwijze van beklaagde en zijn aandeel in het ongelukkig verlopen telefoongesprek niet een zodanige ernstige tekortkoming op dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is of dat het opleggen van een maatregel geboden is. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. B.A.M. Austie en drs. J.G. Neuteboom in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

 

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen