ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0272 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/127

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0272
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2008/127
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond: Handelen dierenarts tijdens weekenddienst niet verwijtbaar. Geen symptomen die op noodsituatie wezen.

X, klaagster

tegen

Y, beklaagde 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2010 plaatsgevonden. Beklaagde is daarbij verschenen, tezamen met zijn gemachtigde, dhr. mr. Z.

Klaagster is niet bij de zitting aanwezig geweest.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde de hond van klaagster niet adequaat heeft onderzocht en behandeld, met als gevolg dat de hond onnodig heeft geleden.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Duitse herdershond met de naam XXXX.

3.2. Op vrijdag 22 augustus 2008 heeft klaagster beklaagde -niet haar eigen dierenarts- geconsulteerd omdat de hond niet wilde eten en drinken en moeite had met ademhalen. Beklaagde heeft vastgesteld dat de hond koorts (boven de 39 graden) had en zwaar ademde. Niet in geschil is dat beklaagde iets in de buik van de hond heeft gevoeld en dat partijen tijdens het consult gesproken hebben over de mogelijkheid van prostaatproblemen. Beklaagde heeft de hond injecties (Catosal/ Marbocyl FD / Metacam) toegediend en medicatie (Marbocyl en Rimadyl) in tabletvorm meegegeven voor toediening thuis. Partijen spraken af dat klaagster de volgende dag telefonisch contact zou opnemen.

3.3. Of klaagster, zoals zij in repliek stelt, de daarop volgende dag, zaterdag 23 augustus 2008, reeds met beklaagde telefonisch contact heeft opgenomen wordt door beklaagde bestreden en staat bij gebrek aan nader bewijs niet vast. In het oorspronkelijke klaagschrift wordt door klaagster overigens niet gerept over een telefonisch contact op die zaterdag.

3.4. In ieder geval staat vast dat er wel op zondag 24 augustus 2008 telefonisch contact met beklaagde is geweest, waarbij klaagster haar zorgen heeft geuit over de gezondheidssituatie van de hond. Na enig heen-en-weergepraat heeft klaagster op verzoek van beklaagde de temperatuur van de hond gemeten, die 38 graden bedroeg. Aan het eind van het gesprek is door beklaagde geadviseerd om de volgende dag om 8:30 uur naar zijn spreekuur te komen.

3.5. Die volgende dag, maandag 25 augustus 2008, is klaagster naar haar eigen dierenarts gegaan. Die heeft vastgesteld dat de hond 39,6 graden koorts had, dat bij buikpalpatie een tumor ter grootte van een voetbal voelbaar was en dat de hond pijn had en stervende was. In overleg is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over de rekening van een dierenarts en dat de bezwaren van klaagster daartegen niet voor behandeling door het college in aanmerking komen.

5.3. Voor wat betreft het door beklaagde verrichte onderzoek bij het consult op 23 augustus 2008 volgt het college de overgelegde patiëntenkaart, waaruit kan worden afgeleid dat beklaagde heeft vastgesteld dat de hond koorts had, dat de slijmvliezen roze waren, dat de CRT (Capillary Refill Time) minder dan 1 bedroeg en dat de hond een hartslag had van 120 per minuut. Verder heeft beklaagde iets in de buik van de hond gevoeld. Dat beklaagde terzake de buikpalpatie tegen klaagster niet de precieze bewoordingen heeft gebruikt die hij op de patiëntenkaart heeft genoteerd, waarop wordt vermeld dat wat hij voelde de grootte had van een ‘harde kokosnoot’, doet niets af aan het feit dat klaagster erkent dat beklaagde haar heeft medegedeeld dat hij iets afwijkends had gevoeld. Partijen hebben vervolgens over een prostaatprobleem als mogelijke oorzaak van de klachten gesproken, hetgeen voor de hand lag, in aanmerking genomen dat klaagster naar eigen zeggen tegen beklaagde had verteld dat de hond op die plaats wel eens bloedde. Niet is gebleken echter dat beklaagde bij voorbaat is uitgegaan van een prostaatprobleem (prostatitis) als definitieve of meest waarschijnlijke diagnose. Veel aannemelijker lijkt dat een prostaatprobleem slechts een van de opties in de differentiaaldiagnose van beklaagde betrof, aangezien hij ook een röntgenfoto heeft willen maken en onder meer een breed spectrum antibioticum (Marbocyl) heeft toegediend.

5.4. Niet in geschil is dat beklaagde aanvullende diagnostiek heeft aangeboden en heeft voorgesteld een röntgenfoto van de buik van de hond te maken, maar dat klaagster dat niet wilde, omdat zij kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat dit onder narcose diende te gebeuren, hetgeen zij vanwege de benauwdheid van de hond te risicovol vond. Dit stond klaagster uiteraard vrij, echter in die situatie acht het college het niet redelijk beklaagde aan te rekenen dat hij te weinig of ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en geen goede diagnose heeft gesteld, daargelaten dat beklaagde in dupliek heeft gesteld dat hij röntgendiagnostiek zelf kan verrichten en daarbij zelden narcose toepast. Dat beklaagde zich vervolgens heeft gericht op symptoombestrijding en daartoe medicatie (antibioticum en pijnstilling) heeft toegediend acht het college dan ook niet verwijtbaar, temeer niet omdat tevens werd afgesproken dat klaagster een dag later telefonisch contact op zou nemen om door te geven hoe het met de hond ging. Volgens beklaagde wenste klaagster dus slechts symptomatische behandeling. Beklaagde heeft voorts nog gesteld dat de hond lopend zijn praktijk binnenkwam en die ook weer lopend heeft verlaten en dat niets er ten tijde van het consult op wees dat hij met een terminale patiënt te maken had, althans met een hond die zodanig ziek was dat het in de rede had gelegen euthanasie ter sprake te brengen.

5.5. Hoe het telefoongesprek op zondag 24 augustus 2008 precies is verlopen kan door het college niet met zekerheid worden vastgesteld. Of er sprake is geweest van een nadrukkelijke hulpvraag van de zijde van klaagster om direct met de hond langs te mogen komen, is onvoldoende duidelijk geworden. Klaagster heeft op verzoek van beklaagde de temperatuur van de hond opgenomen, die niet te hoog of afwijkend bleek te zijn. Zij had overigens bij het consult die vrijdag ervoor van beklaagde pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie (Marbocyl en Rimadyl) in tabletvorm meegekregen voor toediening thuis. Het college acht aannemelijk dat klaagster tijdens het gesprek haar zorgen over de gezondheidssituatie van de hond en ademhalingsklachten heeft geuit. Anderzijds is echter onvoldoende gebleken dat er melding is gemaakt van symptomen die onmiskenbaar op een situatie wezen, waarin direct spoedhulp moest worden geboden. Hiervan uitgaande kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij een afspraak voor de volgende dag heeft gemaakt. Dat de hond die volgende dag bij de eigen dierenarts weer hoge koorts had en er zodanig slecht aan toe was dat is besloten tot euthanasie, rechtvaardigt ook niet zonder meer de conclusie dat een dag eerder van een acte noodsituatie sprake is geweest. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

5.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. B.A.M. Austie en drs. J.G. Neuteboom in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen