ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0267 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/21

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0267
Datum uitspraak: 28-07-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/21
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Te lichtvaardig Furosemide toegepast bij oudere hond.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond op 27 mei 2010 plaats. Beklaagde is daarbij aanwezig geweest. Klaagster is niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij de hond van klaagster niet de juiste medicatie heeft toegediend en ten aanzien van het medicijn Furosemide een overdosis heeft gegeven, met als gevolg dat er bij de hond blijvende nierschade is ontstaan.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Jack Russel terriër van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXX, geboren 23 januari 1993.

3.2. Op zaterdagochtend 9 augustus 2008 heeft klaagster de praktijk van haar eigen dierenarts geconsulteerd, omdat de hond pijn bij het kwispelen had en de staartaanzet een lichte verdikking vertoonde en bij aanraking pijnlijk bleek te zijn. Na onderzoek werd door de behandelend dierenarts een overvolle anaalklier geconstateerd, die vervolgens is leeg gedrukt en waarna in overleg is besloten de situatie thuis even aan te zien.

3.3. Die middag thuis kreeg de hond in het bewuste gebied opnieuw pijn en heeft klaagster andermaal contact gezocht met de praktijk van haar eigen dierenarts. Vanwege de reisafstand is vanuit die praktijk geadviseerd om contact op te nemen met beklaagde, die bij klaagster reeds bekend was als de dierenarts die haar schapen behandelde en die bij haar in de buurt woonachtig is. Klaagster kon omstreeks 19:00 uur bij beklaagde terecht.

3.4. De hond is door beklaagde onderzocht en het college heeft uit de stukken begrepen dat er vervolgens drie injecties aan de hond zijn toegediend, te weten Midazolam, Dexadreson en Furosemide. Hierna is de hond met klaagster mee naar huis gegaan en is nog Prednoral 5 mg meegegeven voor orale toediening thuis.

3.5. Onder weg naar huis werd de hond ziek en bij thuiskomst bleek het dier wankel ter been, zwak, trillerig en angstig. Ook braakte de hond af en toe en werd ze onzindelijk. De klachten bleven in de dagen daarop, met uitzondering van maandag, aanhouden.

3.6. Op woensdag 13 augustus 2008 heeft klaagster zich opnieuw op het spreekuur van haar eigen dierenarts gewend. Uit aldaar verricht bloedonderzoek kwam naar voren dat er sprake was van een falende nierfunctie en van een leverbeschadiging. De hond is aan een infuus gelegd en knapte daar enigszins van op. In de hierop volgende periode hebben er nog diverse onderzoeken en behandelingen plaatsgevonden, die echter niet tot volledig herstel hebben geleid en waarbij onder meer blijvende nierschade is vastgesteld.

3.7. Na de mondelinge behandeling is ter griffie van het college nog een brief van klaagster binnengekomen, waaruit is gebleken dat de hond inmiddels is overleden. De verdere inhoud van deze brief is niet meer ter kennis gesteld aan het college en niet meer in de beoordeling betrokken, nu de schriftelijke fase van de procedure al geruime tijd was gesloten.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Niet in geschil is dat de hond die bewuste zaterdagavond aan beklaagde werd aangeboden met de melding dat het dier niet goed kon opstaan en pijnlijk op de achterhand was. Ten aanzien van de gepleegde diagnostiek stelt het college vast dat beklaagde achteraf in zijn verweerschrift weliswaar uiteen heeft gezet hoe het klinisch onderzoek is verlopen, maar dat niet is gebleken dat op het moment van onderzoek zelf een duidelijke verslag op een patiëntenkaart of anderszins is gemaakt. Hierdoor kan door het college niet worden geverifieerd wat de precieze bevindingen van beklaagde op het moment zelf zijn geweest en of het onderzoek zo is verlopen als achteraf wordt geschetst. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij tekort is geschoten in zijn verslaglegging, die niet voldoet aan de eisen die daar in redelijkheid aan mogen worden gesteld.

5.3. Het vorenstaande neemt niet weg dat het college uit de overgelegde processtukken (daaronder een kopie van een e-mailbericht van beklaagde aan klaagster van 6 maart 2009) meent te mogen concluderen dat partijen het er over eens zijn dat beklaagde aan klaagster na zijn onderzoek heeft medegedeeld dat hij met betrekking tot de oorzaak van de klachten aan een hernia dacht en dat deze aandoening het hoogst in zijn differentiaaldiagnose stond. In zijn verweerschrift heeft beklaagde overigens geschreven dat bij hem het vermoeden bestond van lumbo-sacrale instabiliteit of een trauma in dat gebied.

5.4. Beklaagde heeft zich met betrekking tot het ingezette medicatietraject met name op symptoombestrijding gericht. In verband met de pijnklachten was toediening van Midazolam (met een spierverslappende werking) naar het oordeel van het college geïndiceerd althans veterinair niet onjuist. Ook de toediening van een kortwerkend corticosteroïd in de vorm van Dexadreson (dat lichamelijke reacties bij ontstekingen en infecties onderdrukt) acht het college verdedigbaar, hetgeen tevens geldt voor de in tabletvorm aan klaagster meegegeven Prednoral (eveneens een corticosteroïd) voor orale toediening. Door beklaagde is overigens onbestreden gesteld dat partijen daarbij hebben afgesproken dat klaagster eerst contact op zou nemen met beklaagde alvorens zij de Prednoral thuis aan de hond zou toedienen.

5.5. Hoewel de keuze voor de hiervoor genoemde diergeneesmiddelen veterinair niet onjuist is geweest, heeft beklaagde het college onvoldoende duidelijk kunnen maken wat zijn beweegredenen zijn geweest voor toepassing van het diergeneesmiddel Furosemide, waarbij hij bovendien de volgens de bijsluiter maximale toegestane dagelijkse hoeveelheid heeft overschreden, zij het overigens slechts in geringe mate en middels een eenmalige subcutane injectie. Furosemide betreft een vochtafdrijvend middel dat met name wordt voorgeschreven bij hartfalen, oedeem en hoge bloeddruk. Dat er bij XXXX sprake was van benauwdheid, kortademigheid of vermoeidheid is niet gebleken, noch is gebleken van oedemen van cardiale oorsprong of van zodanige vochtophopingen dat de inzet van het middel geïndiceerd was.

5.6. Bovendien kan toepassing van het middel Furosemide tot doorbloedingsproblemen van de nieren en acute bloeddrukdaling leiden en heeft het een wisselwerking met bepaalde andere diergeneesmiddelen. Dit betekent dat er goede redenen moeten zijn om het middel in te zetten en dat bij de keuze voor dit middel zorgvuldigheid moet worden betracht, hetgeen eens te meer geldt bij oudere dieren -zoals XXXX -, die vaak met nierslijtage kampen, een van de meest voorkomende ouderdomskwalen bij honden. Overigens blijkt uit het verweerschrift van beklaagde dat op zijn praktijk bloedanalyse apparatuur aanwezig was en had er dus feitelijk bloedonderzoek kunnen worden verricht. In aanmerking genomen dat een toereikende onderbouwing c.q. verklaring voor toepassing van het middel niet is gegeven en beklaagde gelet op de leeftijd van de hond behoorde te weten dat er een gerede kans bestond dat er sprake was van minder goed functionerende nieren, is het college van oordeel dat te lichtvaardig naar dit middel is gegrepen en dat beklaagde aldus niet de zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die van een diergeneeskundige mag worden verwacht.

5.7. Voor de goede orde wordt nog overwogen dat door het college niet bewezen wordt geacht dat de door beklaagde toegediende injecties tot het nierfalen hebben geleid. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat die diagnose door de eigen dierenarts van klaagster enige dagen na het consult bij beklaagde is gesteld, dat de toegestane dagelijkse hoeveel Furosemide slechts in geringe mate is overschreden.en dat alle door beklaagde toegepaste diergeneesmiddelen slechts een kortdurende werking hebben. Beklaagde heeft overigens betwist dat het dier na toediening van de injecties op de praktijk collabeerde.

5.8. Een en ander neemt niet weg dat beklaagde de inzet van Furosemide niet voldoende heeft kunnen motiveren, dat hij gelet op de leeftijd van de hond bij de toepassing ervan meer zorgvuldigheid had dienen te betrachten en dat de verslaglegging met betrekking tot zijn onderzoek en behandeling ontoereikend is geweest. In zoverre is de klacht dan ook gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, in voege als in rov. 5.8 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen