ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0266 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0266
Datum uitspraak: 28-07-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/12
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Voldoende onderzoek darminfectie bij hond?

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond op 29 april 2010 plaats. Beide partijen zijn daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van de zieke hond van klaagster onvoldoende onderzoek heeft verricht, meer in het bijzonder dat hij zonder bloed- of lichamelijk onderzoek heeft geconcludeerd dat er slechts sprake was van een virus.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Airdale terrier pup met de naam XXXXX, geboren 20 oktober 2008.

3.2. Op 20 januari 2009 heeft klaagster in de avond de praktijk waar beklaagde werkt geconsulteerd, omdat haar hond niet at, futloos was en diarree had. Volgens de patiëntenkaart had de hond ook gebraakt. De hond is door een collega van beklaagde onderzocht (opnemen temperatuur, auscultatie, palpatie buik) en er zijn injecties tegen de misselijkheid en diarree toegediend.

3.3. Op 21 januari 2009, een dag later, is klaagster op de praktijk teruggekomen, omdat de hond futloos bleef, braakklachten en dunne witte ontlasting had. Beklaagde heeft de hond die middag onderzocht en een maagdarmkanaalinfectie als waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld. Klaagster is geadviseerd de hond rijst met kip te geven en er is onder meer een antibiotica-injectie en een injectie tegen de misselijkheid toegediend.

3.4. De volgende dag, op 22 januari 2009, heeft klaagster in de namiddag wederom contact opgenomen met de praktijk. Beklaagde heeft de hond opnieuw onderzocht en nagenoeg dezelfde behandeling als een dag eerder ingesteld, bestaande uit het advies om aangepast voedsel te geven en toedienen c.q. voorschrijven van medicatie tegen de misselijkheid.

3.5. Op vrijdag 23 januari 2009 is klaagster met de hond naar een andere praktijk in de regio gegaan, waar diverse onderzoeken hebben plaatsgevonden Uit bloedonderzoek kwam een tekort aan witte bloedcellen naar voren. Bij het echografisch onderzoek bleek er wat vocht in de buikholte te zitten en was een echogene massa zichtbaar. Middels een laparotomie en een cytologisch onderzoek kon worden vastgesteld dat er sprake was van een vergrote reactieve lymfeknoop, die volgens het verslag van de opvolgend dierenarts waarschijnlijk is ontstaan als gevolg van een darmontsteking. De hond is medicamenteus (antibiotica, pijnstilling) behandeld en enige dagen aan een infuus ter observatie op de praktijk gehouden. Hierna mocht de hond naar huis. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat de hond het inmiddels weer goed maakt.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen kan worden aangesproken op eigen zelf verrichte diergeneeskundige handelingen. Uit de stukken is gebleken dat het eerste onderzoek op 20 januari 2009 door een collega van beklaagde uitgevoerd. Nu beklaagde alleen betrokken is geweest bij de consulten op 21 en 22 januari 2009 ligt in deze zaak uitsluitend ter beoordeling voor het diergeneeskundig handelen van beklaagde bij deze laatste twee consulten.

5.3. Naar het oordeel van het college is voldoende gebleken dat beklaagde bij de consulten op 21 en 22 januari 2009 meer onderzoek heeft gedaan dan het opmeten van de temperatuur, zoals klaagster suggereert. Het college volgt in dat verband de notities op de patiëntenkaart, nu er geen aanwijzingen zijn om te concluderen dat die kaart onjuist zou zijn ingevuld en dat daaraan geen geloof zou toekomen. Uit de notities blijkt dat beklaagde naast het opmeten van de temperatuur (die niet afwijkend was) ook de buik van de hond heeft gepalpeerd. Vermeld is dat de buik iets gevoelig bleek, maar dat er geen afwijkingen of obstructies voelbaar waren en dat beklaagde een maagdarmkanaalinfectie als waarschijnlijkheidsdiagnose heeft gesteld. Die diagnose kan achteraf bezien overigens niet als onjuist worden bestempeld, gelet op het verslag van de opvolgend dierenarts, waarin een darminfectie als meest waarschijnlijke oorzaak van de vergrote lymfeknoop wordt genoemd.

5.4. Het door beklaagde ingezette behandeltraject was met name op symptoombestrijding gericht. Op beide dagen is medicatie tegen de misselijkheid en het braken gegeven en op woensdag is een breedspectrum antibioticum toegediend. In verband met de diarreeklachten werd aangepast voedsel (kip met rijst) geadviseerd. Het college is van oordeel dat de behandeling (pijnstilling, antibiotica en voedingsadvies) op grond van de bevindingen (een gevoelige buik) en gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose (een darminfectie) in de gegeven omstandigheden verdedigbaar was en dat het veterinair niet onjuist was dat daarmee in casu is volstaan. Op de patiëntenkaart staan bij het consult op 22 januari 2009 de woorden ‘morgen retour’ genoteerd, hetgeen steun biedt aan de stelling van beklaagde dat er nog een afspraak voor de volgende dag is gemaakt.

5.5. Het college weegt voorts mee dat onvoldoende is gebleken dat er op een van de bewuste dagen reeds sprake was van zodanig zorgelijke signalen dat terstond nader onderzoek, opname of doorverwijzing geboden was. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd was er op de bewuste dagen geen duidelijke verslechtering van de situatie opgetreden. Zo wordt ten aanzien van het consult op donderdag 22 januari 2009 vermeld dat de hond nog wel een iets gevoelige buik had, maar niet meer had gebraakt en dat de temperatuur en de turgor normaal waren. Beklaagde heeft verder uitdrukkelijk bestreden dat klaagster hem op die donderdag heeft verteld dat de hond bij aanraking hevig gilde, zodat dit niet als een vast staand feit kan worden aangenomen. Verder is niet gebleken dat de hond op een van de bewuste dagen uitdrogingsverschijnselen vertoonde, terwijl bij de opvolgend dierenarts, waar de hond de volgende dag, 23 januari 2009, werd aangeboden, bijv. de turgor en CRT nog steeds niet afwijkend waren. Op de patiëntenkaart van die praktijk wordt overigens ook vermeld dat de hond op woensdag (21 januari 2009) voor het laatst ontlasting heeft gehad, hetgeen impliceert dat van diarree op donderdag geen sprake meer was. Al deze omstandigheden bijeen genomen ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij op de bewuste woensdag en donderdag niet tot nadere diagnostiek of verdere actie heeft besloten. Dit betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen