ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0263 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/4

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0263
Datum uitspraak: 28-07-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/4
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Paard: intraveneuze toediening Ivermectine uit den boze.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 april 2010. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde diergeneeskundig onjuist heeft gehandeld door het paard van klaagster intraveneus het middel Ivermectine toe te dienen.

3. DE FEITEN

3.1. Op 5 september 2008 was klaagster aanwezig op de pensionstal waar haar paard stond gestald. Beklaagde was eveneens aanwezig en zij behandelde daar een ander paard tegen mok middels toediening van een injectie. Klaagster heeft daarop beklaagde, overigens niet haar eigen dierenarts, gevraagd of haar paard niet ook een dergelijke injectie kon krijgen, omdat het dier al geruime tijd last had van mok aan het linker achterbeen.

3.2. Beklaagde heeft het betreffende been van het paard bekeken en hierna intraveneus een injectie Ivermectine toegediend. Het paard reageerde hevig geëxciteerd, sprong wild om zich heen en zakte vervolgens door de benen. Beklaagde heeft nog een antibiotica-injectie toegediend, hetgeen echter niet mocht baten. Het paard is even later overleden. Uit sectie is gebleken dat een allergische shock het overlijden van het paard heeft veroorzaakt.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt vast dat het diergeneesmiddel Ivermectine als injectievloeistof niet voor toepassing bij paarden is geregistreerd. Ingevolge artikel 2 van de Diergeneesmiddelenwet is het in beginsel verboden om bij dieren diergeneesmiddelen toe te passen, die niet voor de eigen soort zijn geregistreerd. Hiernaast volgt uit de bijsluiter van het middel, dat wel voor toepassing bij koeien en schapen is toegelaten, dat toediening oraal of subcutaan dient te geschieden en dus niet intraveneus.

5.3. Beklaagde heeft gesteld dat zij niet wist dat de door haar toegediende injectie met Ivermectine een shockreactie teweeg kon brengen. Dit verweer wordt verworpen. Beklaagde wist althans behoorde te weten dat zij een niet voor de eigen diersoort geregistreerd diergeneesmiddel toepaste, hetgeen alleen is toegestaan als daarvoor een veterinaire noodzaak bestaat, waarvan in casu niet is kunnen blijken, gelet op het feit dat er voldoende andere middelen tegen mok op de markt zijn. Ook dient of-label-use volgens vaste jurisprudentie aan de eigenaar van het dier te worden medegedeeld. Voorts heeft beklaagde een risico genomen door niet overeenkomstig de voorschriften op de bijsluiter te handelen en mag onder dierenartsen bekend worden verondersteld dat aan intraveneuze toepassing van dit middel risico’s kleven, daaronder het risico van een allergische shock, dat zich in casu heeft gemanifesteerd. Beklaagde had ten aanzien van de toepassing van het middel overigens een eigen verantwoordelijkheid en zij kan zich niet verschuilen achter het feit dat haar toenmalige werkgever haar tijdens een discussie, die kennelijk een dag voor het voorval plaatsvond, zou hebben verteld dat een ‘mokspuit’ (hiermee is bedoeld een intraveneuze injectie Ivermectine, maar dan gevolgd door een intramusculaire injectie penicilline) niet gevaarlijk zou zijn.

5.4. Ten overvloede wordt overwogen dat aan het voorgaande oordeel van het college ook niet afdoet dat klaagster zelf om een injectie heeft gevraagd. Beklaagde blijft voor de toepassing verantwoordelijk, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat klaagster bekend was met de risico’s van intraveneuze toediening.

5.5. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                        mr. G.J. van Muijen