ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0261 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/134

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0261
Datum uitspraak: 28-07-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Zaaknummer(s): 2008/134
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wil kat niet mee naar huis geven.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Beide partijen hebben schriftelijk te kennen gegeven van een mondelinge behandeling af te zien. De zaak is in raadkamer besproken, waarbij het college tot de volgende beoordeling en beslissing is gekomen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld ten aanzien van klaagsters kat, die hij te lang en zonder deugdelijk onderzoek, behandeling en verzorging in zijn pension heeft gehouden en ondanks herhaald verzoek niet aan klaagster mee naar huis heeft willen geven.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese korthaar met de naam XXXX, geboren in april 1994.

3.2. Op 2 augustus 2008 werden bij de kat door de eigen dierenarts twee kiezen uit de rechterbovenkaak getrokken. Uit het verslag dat daarvan is opgemaakt blijkt dat het kaakbot en omliggend weefsel ernstig ontstoken (en osteolytisch) was. Er zijn antibiotica voorgeschreven en klaagster is door haar eigen dierenarts voorgehouden dat behalve met een ontsteking ook rekening moest worden gehouden met een tumor, waarvan sprake zou kunnen zijn als de kat niet op de antibioticakuur zou reageren.

3.3. Op zaterdag 13 september 2008 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd, de op dat moment dienstdoende dierenarts. De klachten waren dat de kat niet goed at, pijn had en vermagerd was. Beklaagde heeft de kat –onder sedatie- onderzocht en onder meer geconcludeerd dat er sprake was van een ontsteking in de rechterbovenkaak. Beklaagde heeft twee andere kiezen getrokken die in het ontstekingsgebied lagen en geadviseerd de kat een nacht over te laten blijven omdat de ontsteking gespoeld moest worden.

3.4. De volgende dag kreeg klaagster te horen dat de kat een aantal dagen opgenomen moest blijven voor behandeling. In de vakantie van beklaagde (van 20 tot 28 september 2008) heeft de behandeling (spoelen ontsteking, toediening antibiotica, pijnstilling, dwangvoederen) het eerste weekend plaatsgevonden bij een van de assistentes thuis, die de kat daartoe in huis had genomen en voor het overige door een waarneemster van beklaagde en de assistentes. In die vakantieperiode heeft klaagster de assistentes gevraagd of zij de kat mee naar huis kon nemen, hetgeen echter niet werd toegestaan.

3.5. Beklaagde heeft na terugkomst van vakantie, op 29 september 2008, bloedonderzoek gedaan en een röntgenfoto gemaakt. Na die onderzoeken is de kat op of omstreeks 1 oktober 2008 aan klaagster mee naar huis gegeven, waarbij is afgesproken om de ontsteking in de bovenkaak om de drie dagen te blijven spoelen op de praktijk.

3.6. Na enige dagen kwam er bij het spoelen bloed in de bek van de kat mee. Op 7 oktober 2008 heeft beklaagde voorgesteld het door de extracties ontstane gat in de kaak, dat niet dicht wilde groeien, te hechten en de holte met slijmvlies te bedekken. De operatie vond op 8 oktober 2008 plaats. Klaagster heeft de kat de volgende dag in het pension opgezocht en geconstateerd dat een oog er erg slecht uitzag. De kat is vervolgens nog tot 15 oktober 2008 opgenomen gebleven, waarbij tussentijdse verzoeken om de kat mee te mogen nemen zijn geweigerd.

3.7. Klaagster heeft daarop de dierenbescherming ingeschakeld en een medewerker van die organisatie is naar het pension afgereisd en heeft geconstateerd dat de kat ernstig verzwakt en uitgedroogd was en een zeer pijnlijk oog had. De kat is op 15 oktober 2008 aan de betreffende medewerker meegegeven. Klaagster is met de kat naar haar eigen dierenarts gegaan, die eveneens constateerde dat de kat in een erg slechte algehele conditie verkeerde. Volgens diens verslag was de kat sterk vermagerd -woog nog maar 2,8 kilo- shockerig, lethargisch tot comateus en had een zwaar ontstoken rechteroog (vanuit het kaakproces). Hierna is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige niet over de rekening van een dierenarts kan worden geklaagd en dat de daartegen door klaagster geuite bezwaren dan ook niet in behandeling kunnen worden genomen.

5.3. Met betrekking tot het veterinair handelen van beklaagde is het college van oordeel dat hij onverantwoord lang, namelijk tot 29 september 2008, heeft gewacht met aanvullende diagnostiek. Voordat de kat op 13 september 2008 aan hem werd aangeboden, had de eigen dierenarts op 20 augustus 2008 reeds geconcludeerd dat een tumor in de bovenkaak als onderliggende oorzaak van de problemen niet kon worden uitgesloten. Beklaagde is daarvan blijkens zijn verweer door klaagster op de hoogte gesteld en hij heeft bij het eerste consult op 13 september 2008 zelf kunnen vast stellen dat de door de eigen dierenarts voorgeschreven antibiotica niet het gewenste effect had gesorteerd. Naar het oordeel van het college had het dan ook op de weg van beklaagde gelegen eerder aanvullend onderzoek te doen (bijv. cytologisch onderzoek / röntgenfoto) om vast te kunnen stellen of er niet toch sprake was van een tumor in plaats van een ontsteking in de bovenkaak, gegeven de verdenking die er bij de eigen dierenarts reeds bestond.

5.4. Voor het overige verloop van de behandeling geldt dat beklaagde achteraf in zijn verweerschrift gedetailleerd uiteen heeft gezet wat zijn bevindingen en behandelmethodes zijn geweest en waarom hij bepaalde keuzes heeft gemaakt, maar dat een duidelijke verslaglegging daarvan op de patiëntenkaart ontbreekt. Zo is er voor het college onduidelijkheid over de vraag of en in welke mate de behandeling in de periode van 13 september 2008 tot 29 september 2008 (spoelen ontsteking, toediening antibiotica en pijnstilling) verbetering gaf. Beklaagde heeft weliswaar gesteld dat de ontsteking in die periode was teruggebracht, echter op de patiëntenkaart wordt nauwelijks meer vermeld dan dat er dagelijks injecties zijn toegediend. Ook moet worden vastgesteld dat de op 29 september 2008 gemaakte röntgenfoto, volgens beklaagde genomen omdat de kat was afgevallen, al vrij snel -in november 2008- is vernietigd. Voor het college is het niet meer mogelijk om vast te stellen of daarop toch geen aanwijzingen te vinden zijn geweest voor een tumor en of het ingestelde behandeltraject juist en verantwoord was. Het verdient ook in het eigen belang van dierenartsen aanbeveling om op de patiëntenkaart duidelijk vast te leggen wat de bevindingen en ondernomen acties zijn geweest en terzake doende röntgenfoto’s enige tijd te bewaren, met name als het om een kwestie als de onderhavige gaat, waar al in een vroeg stadium duidelijk sprake was van wantrouwen bij de eigenaar over het behandeltraject.

5.5. De beweringen van beklaagde kunnen nu niet meer worden geverifieerd en het college kan thans niet meer dan constateren dat er in ieder geval vanaf begin oktober 2008 sprake was van een zeer zorgelijke situatie qua bovenkaak en oog, die nadien niet meer ten goede is gekeerd. Hoewel er geen sectie is verricht acht het college het op basis van de bevindingen van de dierenbescherming en de eigen dierenarts kort voor de euthanasie, bepaald niet onwaarschijnlijk dat er toch sprake is geweest van een tumor in de bovenkaak die was doorgebroken naar het oog. Echter, omdat de röntgenfoto is vernietigd en er geen sectie is verricht, bestaat daaromtrent geen absolute zekerheid, zodat niet vast is komen staan dat beklaagde een verkeerde diagnose heeft gesteld, een verkeerd behandeltraject heeft gekozen en de kat onvoldoende heeft verzorgd. Wel is het zo dat de onduidelijkheid over de behandeling grotendeels voortvloeit uit de gebrekkige wijze waarop beklaagde de patiëntenkaart heeft bijgehouden. Naar het oordeel van het college is beklaagde dan ook in zijn verslaglegging te kort geschoten en voldoet deze niet aan de daaraan te stellen eisen.

5.6. Hiernaast acht het college voldoende vast staan en tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde de kat niet aan klaagster heeft willen meegeven en daartoe eerst na tussenkomst van de dierenbescherming bereid is geweest. In een situatie zoals in casu, waarbij herhaaldelijk is verzocht om teruggave van de kat, mag een dierenarts het mee naar huis geven wel nadrukkelijk afraden en uitleggen waarom dat niet gewenst is, maar is het uiteindelijk aan de eigenaar om daarover te beslissen en te bepalen wat er met zijn of haar dier gebeurd. Geheel ten overvloede overweegt het college in dit verband dat er geen enkele aanwijzing is om aan te nemen dat klaagster niet in staat zou zijn geweest om de kat, zonodig met de hulp van derden, thuis te verzorgen en heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt te hebben aangeboden dagelijks met de kat terug naar de praktijk te komen voor het spoelen van de ontsteking en eventuele andere behandelingen.

5.7. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de klacht gedeeltelijk gegrond, zoals omschreven in de rechtsoverwegingen 5.3 (te laat aanvullend onderzoek), 5.5 (gebrekkige verslaglegging) en 5.6 (niet mee willen geven kat). Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, als omschreven in rov 5.3 (te laat aanvullend onderzoek) en 5.5 (gebrekkige verslaglegging) en 5.6 (niet mee willen geven kat) omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen